Dit was een zeer klein kamertje, nog lager gebalkt, nog somberder en akeliger van uitzicht dan het keukentje. Er was maar één klein venstertje, langs buiten toegeblind ; drie bedden, laagen breed, maar kort, vervulden bijna heel het ruim en op de onderste trede van den korten, steilen trap, die naar den zolder klom, stond een kiein, half opgedraaide nachtlampje, welks flauwe, van beneden komende klaarte, al die droevige dingen beschemerde. Vrouw Cloet nam ’tlichje in de hand en hief het omhoog. Zich met de linkerhand aan den trap vasthoudend, boog zij het lichaam sterk voorover. De vale kaartje verlichtte tevens haar ontstelde wezenstrekken en, in het naaste bed, het uitgemergeld, ingesluimderd aangezichtje van Julken. Zij zette ’t lampje hooger op den trap en kwam twee stappen nader. Thans stond zij in ‘t smal gangetje tusschen de twee eerste bedden. Opnieuw bleef zij eene wijl luisteren, roer- loos, bleek, met blinkende kaaksbeenderen en vergroote oogen. Alles was slil, alles was eenzaam; en schielijk, zich half omkeerend, keek zij naar den kleine. Hij sliep steeds voort, het bleek, ontvleesde hoofdje zijde- ling gezegen, met een gelijk en flauw, ternauwernood ver- neembaar zuchtje door zijn witte lipjes. De handjes lagen boven de deken en heel het lijfje was zóó mager, dat het nauwelijks, int midden van het breede bed, een kleine hoogte vormde. Langzaam, met de handen achter den rug en toog hals- starrig op den knaap gevestigd, had vrouw Cloet het deksel van het tweede bed tot zich getrokken. Zij hief het omhoog en spreidde het zachtjes, met eindelooze voorzorgen en als om den kleine warmer in te dekken, boven dit welk reeds zijn tenger lichaamtje bedekte, uit. Zij hield den adem op, haar aangezicht was nog verbleekt, enkel de huid boven de