Evenmin is hij het eens met den redenaar, waar deze de productie wenscht aangemoedigd te zien in dezen zin, dat de Staat uitgever zou spelen : « Dit is een socialistisch denkbeeld, zooals Vermeyleneen socia- listisch senator is. Niet hierom echter zal ik het verwerpen, noch zelfs om het feit, dat de Staat zich nooit een goed industrieel heeft getoond. Ik verwerp het in naam van de werkelijkheid, die de tusschenkomst van den Staat als uitgever onnoodig maakt. Vermeylen citeert het ge- val van een boek, een meesterstuk nogal, dat sedert tien jaar in eene lade op het daglicht wacht. Doch hier moet men twee dingen op het oog houden : alleen Vermeylen kent het werk, dat hij een meesterstuk noemt: en ten tweede : heeft de schrijver ervan ooit naar een uitgever uitgezien ? Helaas, het is goed mogelijk, dat niemand in België het drukken van dat ongenoemde boek, dat inderdaad een meesterstuk kan zijn, op zich heeft durven nemen. «Maar Vlamingen als Walen hebben in Holland en Frankrijk een hin- terland, dat zich met uitgeven weleens al te mild heeft getoond.Een wer- kelijk meesterstuk vindt altijd zijn weg, aangezien zoovele middelmatig- heden dien weg vinden. En nu is het zeker wel jammer, dat wij Belgen ervoor in het buitenland moeten gaan aankloppen. Maar hebben wij het recht niet, in deze internationalistisch te zijn ? Daarvoor hoeven wij geenszins socialisten te worden ! Te minder dat de Belg, Vlaming als Waal, liefst boeken leest die in Holland of in Frankrijk uitgegeven zijn : dat is volgens hem een waarborg van degelijkheid… «Minister Hubert heeft den heer Vermeylen van antwoord gediend. Hij heeft er terecht op gewezen, dat Staatstusschenkomst nooit den arbeid van groote schrijvers heeft geschaad; dat de vlucht die de litera- tuurder Renaissance kenschetst vooral aan de mildheid is te danken van vorsten en particulieren. die te Venetië weleens oorlogswoekeraars waren (die laatste opmerking is van mij); dat Lodewijk de Veertiende zich had vergist toen hij Chapelain steunde, maar dat Boileau, Racine en Molière voor een goed deel van zijne gunsten leefden, — waar wij meesterstukken aan danken. Het geld — aldus de minister — verwekt geen genie, doch genie wordt wel eens door armoede geworgd. « Aldus verplaatste de minister het vraagstuk. En daarmede haalt hij gemakkelijk gelijk. Maar de hoofdzaak wordt er bij niet aangeraakt. Die hoofdzaak is : met prijzen wordt onze literatuur niet gebaat, want daarvoor zijn ze te gering. De minister zelf gaf toe datze al heel klein zijn en… liet er de verzekering op volgen, dat zij voorloopig niet zouden worden verhoord. Alleen van doelmatig-uitgereikte toelagen, die tot voorbereiding van ernstig werk in staat stellen, is eenige verbetering van 143