Àan.… aan Zaterdag, uw trouwda ag Ee hoop uit gans mijn hart dat ge moogt gelukkig worden… Vaarw Hij sloeg de motor aan en wierp re een Doorheen een mist van tranen zag ze hem hoek « Voorbij... » steunde ze, de hand « Het was enkel maar een korte toneel … » De schouders sc okken d onder ir ze de huisdeur en vluchtte op bed en drukte krampa Onder haar handen vo bekeek was het het gekr voren, zónder zijn handtel In haar wanhoop ve het op de grond Het hekken, dat de kleine tuin r sloot, stond wagewijd open en aarze man met lome, zware schreden. De hemel was grauw en donl bij, voortgejaagd door een nijd ij het hekken gekomen | naar de brede, gesloten poort \ De hovenier die de paadjes aan ' op en staarde hem aan Is was het tegen zijn zin kwam de jongeman het pad opge- stapt — Is de kerk nog niet — lochwel, tochwel, men moet langs de zijdeurt i ls… de huweljkspl de de jongeman aarzelen De hovenier trok verwonderd de op de stok van zijn rakel Weet meneer het niet 2 26