114 Algemeene regels, om de jeugd kant, wanneer zij het antwoord niet fpoedig gee noeg kunnen vinden , meer en meer verlegen worden, en in de war geraken, naarmate men langer wacht. Het gedurige jagen en drijven: ss Nu, antwoord toch! Weet gij het nog niet? <> Waar zijn uwe gedachten?” enz. , is niet ale leen nutteloos, maar zelfs fchadelijk, omdat het de kinderen in hunne overwegingen (toort Be= fpeurt gij echter , dat het kind over het ante woord niet nadenkt, dan moet gij het daartoe op eene gepaste wijze aanfporen, doer, bij voore beeld , te zeggen: „Nu, denk er nog eens > overs ik verzeker u, dat gij het antwoord s> Vinden zult.” Hierop moet gij nog eene poos Wachten , en wanneer ook dan nog het ant- woord achter blijft, de vraag niet aanftonds zelf beantwoorden , of aan een ander kind doen, maar hem in zijne overwegingen te hulp koe men. Dit nu kan gefchieden door het kind, door , of ook zonder vragen, iets te herine neren, dat eenigermate met hetgene, waarna gee vraagd wordt, in verband ftaat , zoo als, bij voorbeeld , de omftandigheden, den tijd, de plaats, waar iets gebeurd is; hetgene dat er vooraf ging, dat gelijktijdig plaats had , of er op volgde; de oorzaak of het uitwerkfel daar. van, enz. Inzonderheid is hier van zeer veel nut het vragen naar foortgelijke, of tegeugeftelde dingen, waarover wij in de volgende les nader zullen handelen. Kunt gij nogtans volftrekt geen, of niet dan met veel omflags van het kind een antwoord bekomen, verandert dan het ante woord in de vraag, en rigt die zoodanig in, Aat het flechts een gemakkelijk te vinden ja of fee daarop behoeft te antwoorden. En d in