Full text |
de verzenmakerij is nu eenmaal iets dat den man van smaak geweldig tegen steekt.
Onder ’t werk van den dichter mag geen kaf zijn. Bij Prudens Van Duyse — n en
déplaise Prosper van Langendonck — vindt men éven veel kaf als stof op de bal-
ken van een dorschschuur. En Emanuel Hiel was er, op het stuk van goeden
smaak, niet den man naar om het koren van het kaf te kunnen onderscheiden.
Trouwens, een man van smaak komt men, in ons land zonder eigen traditie en
beschaving, niet op eiken straathoek tegen. Wie er een mocht ontmoeten, en in
stee van dien uit te schelden, hem kon overhalen om uit elk van onze dichters een
bloemlezing van ten hoogste vijftig bladzijden saêm te stellen, zou land en volk een
grooten dienst-bewijzen. Want de rest zou dan worden verbrand; met uitzonde-
ring van één enkel exemplaar, dat ten dienste van onze philologen zou staan, en
ook van de geschiedschrijvers der Nederlandsche literatuur, dewelke noch altijd
weten noch beseffen dat de waarde van een kunstwerk in hoofdzaak dient
gemeten naar de intensiteit der schoonheidsontroering, die er van uitgaat : de
hoogte van een vogelpers meet men aan den oppergaai.
't Wonderjaar — of juister L’année des merveilles, want het was een Fransch
exemplaar van Conscience’s eersteling |— was mij integendeel een welkomen
geschenk. De prentjes leken mij heel aardig, en ’t boek begon met een samen-
zwering. Ik zou ’t Wonderjaar niet meer willen herlezen. Ik weet inderdaad dat
het me niet meer meevallen zou. Wel houd ik nog van boeiende samenzwe-
ringen, maar niet veel nog van een slordigen stijl. De bioscoop heeft ons geleerd,
dat een verhaal zónder woorden, zonder de tooverkracht van de taal, treffen en
boeien kan. Doch aan den anderen kant weten wij dat in Egypte de priesters, de
góden huldigden door een hymne, die bestond in het zingen van de zeven klinkers
achter elkaêr : die taalmuziek, waaruit elke zin afwezig was, was den góden zeer
welgevallig,
Oliver Twist — Dickens — heb ik niet kunnen uitlezen. Een idee, om zoo’n
ellendig droef boek aan een kind aan te bieden! Het is mij ten andere meer
gebeurd, dat ik een roman, na enkele bladzijden te hebben gelezen, zonder meer
ter zij heb geschoven. Zoo b.v. Zola’s La Terre. Al zei mijn vader me wel eens,
wanneer xk de schooltaak verwaarloosde om met een leesboek in een hoek te gaan
zitten, dat ik slechts bladzijde na bladzij omdraaide, toch las of lees ik nooit om het
verhaal of het vertelsel, maar uitsluitend om de stille schoonheidsontroering, die
dan eerst gaaf en geurend in ons wordt verwekt wanneer vorm en inhoud één zijn
“ !ntT Ee", BI Verhaal’ een ^btld-krachtig roman bekoort mij _ doch
onder den invloed van het gelezen kom ik nooit. Ik besef het telkens : hoe ik ook
bekoord moge worden, steeds blijf ik toch.; distant, zooals de Franschman
*>u zeggen : de ken me zelf ■ helaas - vrij goed! Karei Van de Woestijne hTTt
wel is waar, naar aanleiding van Het Gesprek in Tracions benevens hoooen
mÊmm <*"*•* mI ■ meer geschreven dat ik
sporen draag,. VaLIw^nf'“‘'k'1' ? 7” Wel ü|
zich al schrijvende nog al eens, en weet t^slotte'zijn dgT^ha^asie^^^mwTn
8 |