aangelokt hebben. Enkele archeologische vondsten, zooals o.a. de ontdekking van een Gallo-Romeinsche substructie op de wijk Steenwerk te Belsele, op 16 Augústus 1864 (Zie Annalen van den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas, jg. 1864- 1865, 209-228) schijnen eenigen grond aan deze bewering te geven. Maar daarom de etymologie van Melsele zoeken in het Latijn Melliscella (aangenaam verblijf), van Belsele in Bellecella (schoon verblijf) en Bazel in Bassacella (laag verblijf), zooals sommigen gedaan hebben, ís loutere fantasie. Dat de Franken zich in grooten getale in deze streek vestigden, getuigt de bijna totale Frankische toponymie aldaar, alhoewel langs de oevers der Schelde, zuidwaarts tot Temsche ongeveer, ook oude Friesche nederzettingen aan te wijzen zijn. Waasland vertoont een heuvelrug, die zich uitstrekt van Waas- munster af langs den benedenloop van de Durme en langs de Schelde, over Tielrode tot Rupelmonde, gemiddeld 30 meter hoog is en die een lage vallei, waarvan de aangeslibde polder- gronden slechts twee meter boven den zeespiegel liggen, bezoomt. Achter dien heuvelrug spreidt zich de zand- en leemvlakte uit, die langzaam daalt naar het Noorden toe, naar de Polderstreek, die in den loop der eeuwen veel te lijden heeft gehad van over- stroomingen der zee (Land van Saaftinge) en slechts zeer laat door indijking op het water is veroverd. In den driehoek Stekene, Sinaai, Haasdonk is de bodem zandachtig en weinig vruchtbaar. Het is daar ook de streek der heiden en sparrenbosschen. Overal elders bestaat de bodem uit een mengsel van klei en zand (leem) en is door den noesten arbeid der bevolking tot een hoogen graad van vruchtbaarheid gebracht, zoodat Waasland terecht « De Hof van België» genoemd wordt. De poldergrond in ’t bijzonder, die bestaat uit een laag leem, die op turf rust, is zeer vruchtbaar en brengt vooral tarwe en suikerbieten voort. In de Polders be- vinden zich ook de groote boerenbedrijven. Deze waterrijke, vlakke, boomlooze streek heeft een gansch ander uitzicht dan de rest van het Waasland, waar de velden meestal omzoomd zijn door hooge boomenrijen. De bewoners leefden er lang afgezon- derd, beschouwden zich dan ook niet als Vlaanderaars, vandaar dat die van Kalloo de Beverenaars en Vrasenaars «die van Vlaanderen > noemen, dat men er spreekt van «den wind die uit Vlaanderen komt» (zuidwestenwind). De bevolking van het Waasland, niettegenstaande de groote nijverheidscentra St-Niklaas (textiel- en breigoedfabrieken, 6