— Jongen, wat wilt ge in Luikerland doen? vtoeg Barou. — Met de Luikenaren mee vechten! — Dan moogt ge zeker nooit meer terug kee- ren.… Verstop u een tijd bij ons… —- Om hier aangehouden te worden door den baljuw, die een hekel heeft aan alle Dinantee- zen. —- Ik zal wel zorgen, dat hij u niet vindt… Wees niet bang! Uw moeder zou geen gerust oogenblik meer hebben, als gij weg waart naar ginder. — De Luikenaren zullen overwinnen, be- weerde René, — Geen sprake van, jongen… — De Fransche Koning wil ze helpen. —- Ja, dat wordt verteld. En als hij helpt, waarom doet hij het dan? Om zelf baas te spe- len over Luikerland. — En dan verdrukt hij het volk, zei vrouw Barou. Ik zeg het nog eens, al die woelmakers willen zelf baas spelen. En kleine menschen als wij, mogen voor hen vechten en moeten later zwijgen, als ons onrecht wordt gedaan. God is ons barmhartig geweest. Waar zullen we nog zulk een braven meester vinden, als heer Blade- lin? We wonen hier vrij en gelukkig. — Maar mijn vader werd vermoord! riep René heftig uit.