' DE FETISJ, DE VIJAND ! De bibliotbeekwereld-van-de-kleine-lieden, die worden zou de openbare bibliotheekwereld, lijdt onder een zeer erg gebrek. Samenhorigheid kent men er niet Men heeft het er zodanig druk met zichzelf», dat men zie niet bekommert om wat zuster of broer denken en drijven. H :JH Er heerscht wantrouwen, en niet alleen dit, maar ook moedwillige negli ff'entie, die uitloopt op wederzijdse bekamping. Men is er dat het éne zaligmiakend instellingetje (een kruidje-roer-memiet), et g duizend zeshonderdste deel van de bibliotheekgemeenschap in spe, zo |gg en voordelig mogelik in het zonnetje komt te staan, al hoeft men daarvoor andere van gelijke strekking te diskrediteren. De blaasbalg en »t wurguld- sel doen wonderen! Elke bibliothekaris is al-wijs, moet dat zijn. Hij leett met zijn fetisj in de wildernis. Hij klopt bedrijvig nagels in-het houten body, en onder dat drukke werk toont hij zich zo superieur zelfvoldaan, dat de buren wel denken «buiten dat en hem, bestaat er waarlik niets». Hj Als dan een andere bibliothekaris, een vermetele, even in de wigwam van Massa Sijfertgoed kijken wil, dan vlucht de perste in mierenvaart met zijn fetisj de grond in en vertroetelt het schaapje daar met de woorden «wat wil het boze oog van je, mijn lieverd? Wil het je de ogen uitkrabben? Wil het je opeten, verdelgen, uitroeien? Kom, er is maar één lieverd, e né s e en die ben jij»'. ^ . ... , Fetisj krijgt moed en stamelt troostzuchtjes: «Trek u van de lehkerd niets aan. Gij poetst mijn nageltjes wat heerlik. Als hij nog eens komt, dan rol ik met mijn ogen, dat hij schrikt en beeft. Pruts gerust aan-mij voort, maar let er op dat het spiegeltje op mijn buik niet breekt, want daarin a - léén kunt ge zien hoe schoon en knap ge zijt.» Zo klinkt het lied van bij de haard in elke nette woning. Onze vlakte telt twee duizend zeshonderd en zoveel wigwams........ heilige wigwams...... erote wigwams... onoverschatbare wigwams... hefbomen van ,de kuituur. On- gelooflik hartversterkend is de wonderbare mekspee die de hooggezetenen bereikt uit zoveel rokende schouwkens. «Hoort, roepen de góden elkander toe, «hoort en verneemt, hoe heerlik het gaat in de beste aller bibliotheek- werelden. Er is zelfs een onontkenbare emudatie-drift, - want alle willen zij de uitverkorene zijn.» Prachtig- Maar... de droeve werkelikheid leeraart nuchter, zonder zangen, dat niemand volmaakt is. En waarlik, vele dingen en zaken worden bedreven in volkomen onkunde, bij gebrek aan horizonnen-wijsheid. Een van deze blijft de wijze waarop het onderling verkeer tussen bibliotheken en bibliothekaris- sen gedreven wordt, dank zij de vooropgezette wil het te; houden zooals het is, En droeviger dan de werkelikheid is het dan, dat wie beter vyeteh, en waar^ 41