wire mien, waar gade-gij ? » Het dier maakte proestend rechtsomkeer, vloog in één sprong de brug af en op een oogwenk stond de groote zwarterik te midden van wel twintig katten, die als uit den grond schenen opgerezen. Op dit zicht wilde Nard terugkeeren, doch achter hem was het hetzelfde spel. Ooren en zien verging van ’t duivelsch lawaai. In zijn angst vond de man niet beter dan maar naar huis te gaan. En waarlijk ’t beterde : eenmaal de brug over of het helsche koncert veranderde op zoo’n wijze, dat ons boerken heel duidelijk den ruigen kater hoorde voorzingen : «Nardje de Rop die vroeg aan mij, Katte-poezie-mien, waar gade-gij ?» En de gansche bende antwoordde dansend en joe- lend : « Staart aan staart, kop aan kop, gaan we mee met Nardje de Rop ! » En zoo begeleidde die zonderlinge troep Nardje tot aan zijn woning. Hier verdween alles als ’t ware in de aarde en verstomde ook alle gerucht. 's Anderendaags vertelde Nard zijn wedervaren en sindsdien nog méér dan vroeger was die binnenweg ’s nachts eenzaam en verlaten. Vanaf dien tijd heeft de « Kattebrug » dien naam. (Temsche). gsnummer, 23 April 1922). : € Verteld door Groot- Ee ebk ï het verhaalde «echt» WAASMUNSTER. De Abdij van den Rozenberg. Judith, vrouw van Boudewijn met den IJzeren Arm, zou in 879 of 880 te Waasmunster een hospitaal en herberg voor bede- vaartgangers gesticht hebben, die gehouden werd door wereld- lijke kanunnikessen. Deze vormden geen eigenlijke kloosterge- meenschap. De stichting heette Hoogendonck, zou door de Noormannen vernield geworden zijn en later opnieuw ingericht. In de XIII eeuw werden de wereldlijke kannunikessen door Walter de Marvis, bisschop van Doornik, veranderd in reguliere kanunnikessen van den regel van den H. Augustinus, onder den titel van den H. Victorius. Een nieuw klooster werd gebouwd op een heuvel onder de benaming van « Roosenbergh ». Ziehier de sage aan deze nieuwe stichting verbonden, vertaald uit het 162