den over het onrecht dat hem gedaan werd, zijn tenger lichaampje nog geschokt door zijne laatste, zenuwachtige snikken, zijn bleek gezichtje nog van tranen glimmend. HI. Dat was anders, toen oom Frank kwam logeeren, mama's jonge broêr, die in het buitenland woonde ! Kareltje was in het begin ook voor hem bang: hij was zoo groot en z00 sterk en hij lachte altijd zoo luid en mama vond het nooit goed, als hij de meisjes naliep, de tafel om, den gang in, den tuin door, en hij ving ze dan eindelijk en tilde ze op en bracht ze, gillende alsof ze breken zouden, weer terug, in zijn armen. En hij vocht met de jongens; hij bokste met ze, net zoo een Engelsche bokser, als Kareltje eens in de illustratie gezien had, en Kareltje was dan ook bang, of hij niet bij ongeluk een stomp zou krijgen. En toch sprak oom Frank zoo vriendelijk met hem, op zoo een vroolijken toon , er was Z00 iets opwekkends in, dat Kareltje nog nooit gehoord had. — Hoe oud ben je, kleine man ? — Zeven jaar, meneer. — Meneer, wàt meneer ? — Ach ja, ik bedoel... oom! — Ben jezeven jaar? Nu,dat zou ik je ook niet aanzien; je lijkt net een pluisje zoo licht: wacht, ik zal je eens optillen. En voordat Kareltje wist, wat er met hem gebeurde, zweefde hij hoog in de lucht, zoodat hij een luiden gil gaf. Gauw was het echter geen gillen meer, maar lachen, en het werd, o, zoo prettig: hij mocht op oom Franks rug zitten, hij sloeg zijn dunne zwavelstokjes van armen om oom Franks nek, en oom hoste met hem rond en stoorde zich niet aan mama : \ Û | Î