In 1904 verscheen te Amster- dam bij S. L. van Looy een merk- waardig proefschrift: «De Satire in de Nederlandsche Kunst der Mid- deleeuwen ». «De bedoeling van het hierbij aangeboden Academisch Proef- schrift, waarschuwde de schrijver in zijn voorbericht, is niet eene wijsgeerige en diep-geande cul- tuurhistorische beschouwing te geven van den satirieken zin onzer voorvaderen, -de psychologische oorzaken op te sporen van luid- ruchtige vermaken als het Narren- feest en dergelijke, of een zelf- standig onderzoek in te stellen naar een mogelijk diepere beteekenis der talrijke satirieke figuren aan middeleeuwsche monumentale gebouwen. Slechts een overzicht wilde ik geven van wat er in de litteraire en de beeldende kunst der middel- eeuwen hier te lande aan satirieke, of met het satirieke verwante, uitingen is overgebleven; hopende daarmede tevens eene kleine bijdrage te hebben geleverd voor de kennis van het uiterlijke en inner- lijk leven onzer voorvaderen ». De « kleine bijdrage » is een degelijk en aantrekkelijk boek geworden, waarin het oubollig, Nederlandsch leven van Jacob van Maerlant tot den nieuwen tijd van Erasmus en Anna Bijns ons onder oogen wordt gebracht. De scherpe spot en de zachtere humor die « de onvolkomen- heid deraardsche dingen» en « der menschen booze en dwaze trekken » belicht, wordt nagegaan in Van Maerlant, Jan Boendale en Jan de Weert, in Reinaert, in liederen, boerden, sproken, in het drama en de feesten, in de voorstelling van den duivel en het laatste oordeel, in dood en doodendansen, in de beeldende kunst, in het werk van De Roovere, Erasmus, Anna Bijns en Brueghel. Het proefschrift van DP. H. van Moerkerken J" is meer dan een academisch proefschrift, een standaardwerk dat vermeld. dient te worden naast « Het Lied in de Middeleeuwen » van Prof. G. Kalff. Het 201.