collectievorming te voorschijn kunnen gehaald worden met deze werkwijze. Wanneer een dergelijke reeks volledige titelbeschrijvingen aan het oog van de bibliothecaris voorbij- trekt ontdekt hij menige titel die hem ontbreekt, die hij wenst aan te schaffen en waarvoor hij meteen kan beschikken over een titelbeschrijving avant la lettre. Hiermede worden uiteraard verre en wijde horizonten geopend. Op deze basis kan men voortaan twee gegevens afzonderlijke beschouwen zonder ze als zodanig los van elkaar te denken : enerzijds het geheel van problemen rond de centrale catalogus en anderzijds het gebruik van geautomatiseerde catalografische gegevens tout court. Aangezien geen van beide technische gegevens een doel op zichzelf betekenen, moet de vraag worden gesteld waarvoor en in hoeverre men deze instrumenten wil aanwenden. 322.1 - De eigenlijke centrale catalogus Uit een eerste benadering kan men afleiden dat in een onmiddellijke doelstelling de bruikleen kan vervat worden, terwijl aspecten van collectievorming wellicht op een iets verdere afstand in aanmerking komen, maar toch niet ondenkbaar moeten geacht worden. Wanneer de centrale catalogus in de eerste plaats zou afgestemd worden op de bruikleen, dan zou het goed zijn vóór alles de bruikleen op zichzelf te bepalen en de organisatie ervan op de werf te zetten. Tal van problemen die verbonden zijn aan bruikleen werden in België nooit onderzocht, laat staan in instructies omgezet. De openbare bibliotheken beschikken wel over instructies maar die werden op losse gronden gebouwd door het ontbreken van een degelijke structuur. De universiteiten hebben een schijn van instructie, vóór een tweetal jaar ontworpen door de Conferentie van Hoofdbibliothecarissen. Laat men eerst bepalen welke bibliotheken daadwerkelijk opgenomen worden in het leenverkeer en welke literatuur en onder welke vorm deze in aanmerking komt. Dat men vervolgens bepale op welke wijze het leenverkeer zal kunnen verlopen. Pas nadien heeft het zin een centrale catalogus op te zetten omdat men dan weet aan weke criteria hij zal moeten voldoen. Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat in de eerstvolgende jaren er nog steeds meer bibliotheken ongeautomatiseerd zullen werken dan op basis van een computer ! Ook hier dient men rekening mee te houden. Toch zou het getuigen van een korte visie wanneer de centrale catalogus uitsluitend in verband met de bruikleen zou opgezet worden. Ligt hier niet een enige kans om de collectievoming, behalve voor de locale behoeften, ook te onderzoeken met het doel een regionale en nationale taakverdeling na te streven ? Ook hier heeft de Vlaamse Vereniging in het verleden geen onbelangrijk werk geleverd waarvoor de overheden geen oog hebben gehad. Wanneer het aspect van de collectievorming in onderzoek wordt gebracht dan heeft de inhoudelijke opgave in de titelbeschrijving een belangrijk impact en vraagt dit onder- deel een ernstig onderzoek. Het voordeel voor deze onderzoekers zou er dan in bestaan dat vooraf een beleid werd vastgelegd van waaruit men de vereiste technische elementen kan samenbrengen. In het nationaal project heeft men zich nooit begeven op het pad der beleidsbeslissingen in verband met bruikleen of collectievorming of een dergelijke vorm van samenwerking. Men blijft staan bij een technische realisatie als doel op zichzelf. 322.2 - De geautomatiseerde catalografische beschrijvingen Waar gaat het over ? Bibliotheekgids — Jg. 52 — Nr. 1 — 1976 / 13