met... de zoon? Met meneer John... Dupuis? ? — Ja! ’t Is hem zelf! werd haar geantwoord. De man scheen gejaagd of ongeduldig. Alida haal- de diep adem en poogde haar gedachten klaar te houden. _— Meneer Dupuis u kent me niet. begon ze. Maar wat ik u te zeggen heb is van het grootste belang. Luister als ’t u belieft aandachtig... Dinsdagavond, terwijl er bij u een dansfeest doorging, werd ik bij vergissing met uw nummer verbonden. Ik wéét dat het UW nummer is, ik heb dat nagegaan en heb ze- kerheid daarover. Ze streek met de punt van de tong over haar droge lippen. — Hallo? WAT wilt u me juist verklaren? mom- pelde John Dupuis ongeduldig. — Het is zeer erg... vervolgde Alida, hees. De lefoon bleef open liggen. Ik hoorde stemmen. Een gesprek... Het was een man en een jonge vrouw, ze spraken over. geld. over iemand die hen in de weg stond. Ik geloof... — ze slikte een brok door — Ik eeloof, hernam ze, gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat U de persoon bent die hen in de weg staat! Ze hoorde een gesmoorde uitroep en dan de opge- wonden stem van John Dupuis: — Hallo? Wie bent u? Wat betekent dit alles ? — Mijn naam is Alida Vlaminck, maar u kent mij niet. Ik ben de sekretaresse van uitgever Walra- vens... Geloof me, als ’t u belieft, als ik zeg… — Luister, we kunnen dit gesprek niet over de telefoon verder zetten, werd haar het woord afge- sneden. Waar bent u? Waar kan ik u zien? — Ik bevind mij op ’t ogenblik in de herberg «De Gouden Haan»... — Waar is dat ergens? 48