64
56 54
4 5.
58

iulilluliinuiuuluuulnunlulluli
35 34

e
V
erordnung
betreffend Abänderung der Ver¬
ordnung vom 27. 7. 15. (Ges.- u.
Verord.- Bl. S. 837) über die
Beschlagnahme des Hafers.
An Stelle der Verordnung vom 27. 7. 15 treten die nachfolgenden
Bestimmungen :
Art. 1.
Die durch Art. 1 der Verordnung vom 27. Juli 1915 für den Bereich
des General-Gouvernements erfolgte Beschlagnahme des Hafers des
Erntejahres 1915 wird auch fernerhin aufrecht erhalten.
Das Stroh wird mit dem Ausdrusch von der Beschlagnahme frei.
Art. 2.
Soweit nachfolgend nicht anders bestimmt ist, darf an dem beschlag-
nahmten Hafer
a. keine Veränderung vorgenommen werden,
b. durch Vereinbarung oder Vertrag über ihn zu Gunsten dritter
Personen keine Verfügung getroffen werden.
Als solche Verfügungen kommen unter anderem in Betracht : Ankauf,
Verkauf, Verpfändung, Verschenken, Beleihung, Tausch.
Art. 3.
Jeder Unternehmer eines landwirtschaftlichen Betriebes im Bereich
des General-Gouvernements in Belgien, in dem im Erntejahre 1945 Hafer
erzeugt wurde, oder jeder sonstige Besitzer von Hafer aus dem Ernte-
jahr 1945 ist verpflichtet, alle zur Erhaltung der beschlagnahmten
Vorräte erforderlichen Handlungen einschliesslich des Dreschens vorzu-
nehmen und den Hafer mit der Sorgfalt eines ordentlichen Hausvaters
zu behandeln.
Er hat :
a. der Heeresverwaltung auf Anfordern allen Hafer mit alleiniger
Ausnahme des in Art. 6, Ziffer 4 und 2 bezeichneten Saatguts und des
bis zur neuen Ernte erforderlichen Futterhafers käuflich zu überlassen,
ihn rechtzeitig anzufahren, zu liefern und zu verladen.
b. den Beauftragten der Heeresverwaltung den Zutritt zu allen Räu-
men seines Anwesens zum Zweck der Erfüllung ihrer Dienstaufgabe zu
gestatten, ihnen etwa vorhandene Geschäftsbücher vorzulegen und ihnen
den Nachweis über den Verbleib des in seinem Betrieb geernteten
Hafers zu erbringen.
Art. A.
Jedem Unternehmer eines landwirtschaftlichen Betriebes oder sonsti-
gem Besitzer von Hafer aus dem Erntejahr 4945 ist verboten :
a. jede Verfütterung oder anderweite Verwendung von Hafer, soweit
sie nicht durch die vorliegende Verordnung gestattet ist (vergl. Art. 6).
b. jeder Transport von Hafer ohne Begleitschein der Heeresverwal-
tung, mit Ausnahme des Transportes vom Feld zum Anwesen, vom
Anwesen zur Dreschmaschine und von der Dreschmaschine zurück zum
Anwesen.
Art. 5.
Nimmt ein Unternehmer eines landwirtschaftlichen Betriebes oder
ein sonstiger Besitzer von Hafer aus dem Erntejahr 1945 eine der in
Art. 3 Abs. I und Ila vorgeschriebenen Handlungen innerhalb einer von
der Heeresverwaltung oder in ihrem Auftrage festgesetzten Frist nicht
vor, so lässt diese die Handlungen durch Dritte auf Kosten des Unter-
nehmers oder Besitzers vornehmen.
Art. 6.
Von der Beschlagnahme werden zu Günsten des Besitzers landwirt-
schaftlicher Betriebe frei :
. mit der Aussaat für jedes Hektar der von ihm im Jahre 1945 mit
Hafer bebauten Fläche je 170 kg Saathafer bester Beschaffenheit und
eigener Erzeugung.
Die Verwendung grösserer Saatgutmengen oder die Beschaffung
fremden Saatgutes unterliegen der Genehmigung des Kreischefs der
beteiligten Kreise.
2. mit dem Verfüttern als Tagesbedarf :
a. für jeden gekörten Deckhengst und jedes unter Tag arbeitende
Bergwerkspferd 5000 g Hafer,
b. für alle übrigen Pferde 1500 g Hafer.
Für Pferde, die einen grossen Teil des Jahres auf die Weide gehen,
kann die freizugebende tägliche Hafermenge vom Kreischef um ein Drittel
herabgesetzt werden. Andererseits kann der Kreischef für jedes Arbeits-
pferd schweren Schlages in den Städten und in industriellen Unterneh-
mungen, für jedes Gestütspferd und jede Mutterstute den Tagessatz auf
2500 g Hafer erhöhen.
3. für Pferde solcher Besitzer, die ihren Haferbedarf nicht selbst
bauen, werden die vorbezeichneten Tagessätze an Hafer für einen ange-
messenen, vom Kreischef der Ankaufsorte zu bestimmenden Zeitraum
zum Ankauf vom Produzenten freigegeben
4. für Maultiere, Maulesel, Esel und Ponys wird Hafer überhaupt
nicht freigegeben.
Art. 7.
Die Heeresverwaltung vergütet für jede 100 kg von ihr übernom-
menen und rechtzeitig an die von ihr bestimmte Stelle gelieferten Hafers
guter marktgängiger Beschaffenheit im Mindestgewicht von 44 kg per
Hektoliter 33 Franken. Den Preis für minderwertigen Hafer bestimmt
die Heeresverwaltung auf Grund von ihr eingeholten Sachverständigen-
Gutachtens
Der Preis von 33 Franken für 100 kg gilt allgemein als Höchstpreis.
Art. 8.
Wer den Bestimmungen dieser Verordnung zuwiderhandelt, wird mit
Gefängnis bis zu 5 Jahren oder mit Geldstrafe bis zu 20 000 Franken
bestraft. Auf beide Strafarten kann nebeneinander erkannt werden.
Zugleich kann in Fällen der Art. 2, 3a, Ab oder 7 auf Einziehung des
Hafers zu Gunsten der Heeresverwaltung erkannt werden.
Art. 9.
Zuständig zur Aburteilung sind die deutschen Militärgerichte.
Art. 10.
Der Erlass von Ausführungsbestimmungen bleibt vorbehalten.
Brüssel, den 31. Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.
IVa 1304/10. II.
Betrifft Einfuhr
von Zuchtkühen aus
Molana.
Zur Förderung der Viehzucht bestimme ich
hiermit, dass die aus Holland eingeführten
Zuchtkühe, die über die Quarantänestationen
Esschen und Maeseyck eingebracht werden
dürfen und hier auf dem linken Horn mit dem
Hornbrand E (Esschen) oder M (Maeseyck)
und laufender Nummer versehen werden, von
jeder Beitreibung ausgeschlossen sind.
Die Besitzer der Kühe haben auf Verlangen
eine von dem Quarantäneveterinär für jedes
einzelne Tier auszustellende Bescheinigung
vorzulegen, aus der hervorgeht, dass die mit
dem bezeichneten Hornbrand versehenen
Tiere über die Quarantänestation eingeführt
worden sind. In der Bescheinigung müssen
äusser dem Hornbrand Alter, Farbe, Abzei¬
chen und sonstige besondere Kennzeichen
jedes einzelnen Tieres angegeben sein.
Brüssel, den 31. Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
Verordening
betreffend wijziging der Verorde¬
ning van 27. 7.15. (Wet-en Verord.
bl., blz. 837) over het aanslaan der
haver.
In plaats der Verordening van 27. 7. 15 gelden de volgende bepalingen :
Art. 1.
De bij art. 1 der Verordening van 27 Juli 1915 voor het gebied des
General-Gouvernements uitgevoerde beslaglegging op de haver van het
oogstjaar 1915 wordt ook verder van kracht verklaard.
Het stroo wordt na het dorschen vrij gegeven.
Art. 2.
Zooverre hierna niet anders bepaald wordt, mag :
a. aan de aangeslagen haver geene verandering toegebracht worden,
b. bij overeenkomst of verdrag er niet ten bate van derden over beschikt
worden.
Onder beschikken wordt verstaan : aan- en verkoop, verpanding,
wegschenken, beleenen, ruilen.
Art. 3.
Elke ondernemer van een landbouwbedrijf binnen het gebied des
General-Gouvernements in Belgié, in hetwelk gedurende het oogst-
jaar 1945 haver gewonnen werd of welk ander bezitter van haver uit
het oogstjaar 1945 is verplicht, alle tot het bewaren der aangeslagen
stapels vereischte handelingen, het dorschen inbegrepen, uit te voeren
en de haver met de zorgvuldigheid van een ordentelijk huisvader te
behandelen.
Hij moet:
a) het legerbestuur op verzoek al de haver, met uitzondering alleen
van het onder art. 6, nr 4 en 2 vermelde zaaigoed en de tot den a. s. oogst
benoodigde voederhaver tegen geld afstaan, ze tijdig aanvoeren, leveren
en verladen,
b) den lasthebbers van het legerbestuur toegang tot alle plaatsen van
zijn gedoe tot het uitvoeren van hunne lastgeving toestaan, hun de
voorhanden zakenboeken voorleggen en hun bewijzen waar de haver
op het gedoe gewonnen, gebleven is.
Art. A.
Elken ondernemer van een landbouwbedrijf of welk anderen bezitter
van haver uit het oogstjaar 1945 wordt verboden :
a) alle opvoederen of gelijk welk gebruik van haver, zoover het niet
door deze Verordening toegelaten wordt (zie art. 6),
b) alle vervoer van haver zonder geleibrief van het legerbestuur, uit-
genomen het vervoer van ’t veld tot het pachthof, van het pachthof naar
de dorschmaschien en van daar terug op het pachthof.
Art. 5.
Voert een landbouwondernemer of welk ander bezitter van haver uit
het oogstjaar 1945 eene der onder art. 3 nrI en Ila voorgeschreven hande-
lingen binnen het tijdsverloop door het legerbestuur of in diens opdracht
gesteld, niet uit, zoo laat dit ze door derden op kosten van den ondernemer
of bezitter uitvoeren.
Art. 6.
Van de beslaglegging worden ten bate van den bezitter eener land-
bouwonderneming ontslagen :
1. Bij het zaaien voor elke hektaar van de door hem in het jaar 1945
voor haver besteede akkervlakte telkens 170 kg. zaaihaver van beste
hoedanigheid en eigen winning.
Het gebruik van grooter hoeveelheden zaaigoed of het aanschaffen
van vreemd zaaigoed moet door de Kreischefs der betrokken « kreise »
goedgekeurd worden.
2. Bij de opvoedering elken dag
a) voor elken gekeurden dekhengst en voor elk onder grond werkend
mijnpaard 5000 gr. haver;
b) voor alle andere paarden 1500 gr. haver.
Voor paarden die een groot deel van het jaar ter weide gaan, kan de vrij
te geven hoeveelheid haver dagelijks door den Kreischef met een derde
verminderd worden. Anderzijds kan de Kreischef voor elk werkpaard van
zware soort in de steden en in nijverheidsondernemingen, voor elke
merrie in de stoeterij en elke moedermerrie 2500 gr. haver per dag
toestaan
3. Voor paarden van zulke bezitters, die de haver voor hun gebruik
niet zelven winnen, worden de hiervoren opgegeven daghoeveelheden
aan haver voor eene behoorlijke, door den Kreischef der aankoopplaatsen
te bepalen tijdsruimte ten aankoop van den voortbrenger vrij gegeven.
4. Voor muildieren, muilezels, ezels en ponijs wordt volstrekt geen
haver toegestaan.
Art. 7.
Het legerbestuur vergoedt voor elke 100 kg. overgenomen en tijdig op
de bepaalde plaats geleverde haver van goede marktgeschikte hoeda¬
nigheid, met een minstgewicht van 44 kg. per hectoliter, 33 frank. Den
prijs voor haver van minder waarde bepaalt het legerbestuur, op grond
van een door een deskundige uitgebracht verslag.
De prijs van 33 frank voor 100 kg. geldt algemeen als hoogste prijs.
Art. 8.
Wie in strijd met de bepalingen dezer Verordening handelt, wordt
met ten hoogste 5 jaar gevangenis of met ten hoogste 20,000 frank boet
gestraft. Beide straffen kunnen tegelijk uitgesproken worden. Terzelfder-
tijd kan in gevallen als onder art. 2, 3a, Ab of 7 vermeld ook beslaglegging
op de haver ten bate van het legerbestuur uitgesproken worden.
Art. 9.
Bevoegd tot oordeelvellen zijn de Duitsche krijgsrechtbanken.
Art. 10.
Het uitvaardigen van uitvoeringsbepalingen blijft voorbehouden.
Brussel, den 34» Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.
Over het invoeren
van teeltkoeien uit
Nederland.
Tot bevordering van de veeteelt bepaal ik
hierbij, dat de uit Nederland ingevoerde teelt-
koeien, die over de bewakingsposten Esschen
en Maaseik binnen mogen en daar op den linker
hoorn met het hoornbrandmerk E (Esschen
of M (Maaseik) en volgnummer voorzien wor-
den, van alle opeisching verschoond blijven.
De bezitters der koeien moeten op verlangen
een door den bewakingsveearts voor elk afzon-
derlijk dier af te leveren bewijsschrift over-
leggen, waaruit blijkt, dat de dieren met het
vermelde hoornmerk over den bewakingspost
werden ingevoerd. In het bewijsschrift moeten
buiten het hoornmerk, ouderdom, kleur, merk
of welk ander bijzonder kenmerk van elk dier
afzonderlijk aangegeven zijn.
Brussel, den 31» Oktober 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
Arrete
modiflant l'arrêté du 27 juillet 1915
(Bulletin officiel deslois etarretés,
p. 837) concernant la saisie de
l'avoine.
L'arrêté du 27 juillet 1915 est remplacé par les dispositions suivantes :
Art. Ter.
L'avoine de la récolte de 1945, dont la saisie a eu lieu dans toute
l'étendue du Gouvernement général en vertu de l’article 1er de l’arrêté
du 27 juillet 1945, continue à rester saisie.
Après le battage, la saisie de la paille est levée.
Art. 2.
Sauf les exceptions prévues par le présent arrêté, il est défendu :
a) d'apporter des modifications aux stocks saisis;
5) de disposer des stocks saisis par convention ou par contrat en
faveur d'un tiers quelconque.
Il est par conséquent défendu, entre autres, de les acheter, vendre,
engager, donner à titre gracieux, d’emprunter sur eux ou de les troquer.
Art. 3.
Chaque exploitant agricole qui, dans le territoire du Gouvernement
général, a cultivé de l'avoine en 1945 ou tout autre détenteur d’avoine
de la récolte de 1915 est obligé d’exécuter toutes les opérations (y compris
le battage) nécessaires à la bonne conservation des stocks saisis et de
conserver ceux-ci avec les soins d’un bon père de famille.
Il doit :
a) sur réquisition, vendre à l’administration militaire toute son avoine,
à la seule exception de la partie destinée aux semailles conformément à
l'art. 6, chiffres 1 et 2, et de celle qui est nécessaire à l'alimentation des
chevaux jusqu'à la nouvelle récolte; il doit en outre transporter, livrer
et charger à temps les quantités achetées par l’administration militaire.
b) autoriser les mandataires de l’administration militaire à pénétrer
dans toutes les pièces de son exploitation afin que ces mandataires puis¬
sent accomplir les devoirs de leur mission. Il doit en outre leur per-
mettre de prendre connaissance des livres de sa comptabilité, s'il en a,
et leur fournir la preuve de l'emploi de l'avoine récoltée par lui.
Art. A.
Il est défendu à tout exploitant agricole ou à tout autre détenteur
d'avoine de la récolte de 1945 :
a) d'utiliser l'avoine à l'alimentation ou à d’autres fins, si le présent
arrêté ne l'autorise pas (cf. art 6),
5) de transporter l’avoine d’un lieu dans un autre sans passe-avant
de l’administration militaire, exception faite des transports du champ à
la ferme, de ce lieu à la batteuse et de là à la ferme.
Art. 5.
Si un exploitant agricole ou un détenteur quelconque d’avoine de la
récolte de 1915 n’exécute pas, dans le délai fixé par l'administration
militaire ou par ses mandataires, ce que l'article 3 (1er alinéa et alinéa 2a)
lui prescrit, l'administration militaire en chargera un tiers et en fera
supporter les frais par l’exploitant ou le détenteur négligent.
Art. 6.
Est exempte de la saisie, en faveur des exploitants agricoles :
1. au moment même des semailles, l'avoine destinée à cette opération,
à raison, par hectare cultivé en 1945, de 170 kg. de semences de la meil¬
leure qualité et provenant de la récolte de l'exploitant.
Il appartient au chef de l'arrondissement (Kreischef) d'autoriser
l'emploi de plus grandes quantités de semences ainsi que l'achat de
semences récoltées par autrui.
2. la ration journalière au moment même où elle est donnée aux
chevaux
«) à raison de 5000 gr. d’avoine pour chaque étalon reconnu comme
tel et pour chaque cheval de charbonnage travaillant au fond de la mine,
6) à raison de 1500 gr. d'avoine pour tous les autres chevaux.
Pour les chevaux qui restent en pâture une grande partie de l’année,
le chef d'arrondissement a le droit de réduire d’un tiers la ration d'avoine
dont la saisie est quotidiennement levée. En revanche, il a le droit
d'élever à 2500 gr. la ration journalière d’avoine des gros chevaux dans
les villes et dans les entreprises industrielles ainsi que celle des juments
de haras et des juments qui allaitent.
3. Afin de permettre d’acheter chez le producteur l’avoine nécessaire
aux chevaux dont les détenteurs ne récoltent pas eux-mêmes assez
d’avoine, la saisie sera, lorsqu’il y aura lieu, levée sur les rations jour-
nalières susmentionnées pendant un laps de temps convenable et dont
la durée sera fixée par le chef d’arrondissement du lieu de vente.
4. La saisie de l’avoine n’est pas levée pour les mules, mulets, bardots,
ânes et poneys.
Art. 7.
Pour chaque quantité de 100 kg. d’avoine de qualité bonne et mar¬
chande, achetée, livrée à temps à l’endroit désigné et pesant au moins
44 kg. par hectolitre, l’administration militaire payera 33 francs. S’il
s'agit d’avoine de qualité inférieure, l’administration militaire en fixera
le prix en se basant sur le résultat de l'expertise qu'elle fera exécuter.
Le prix de 33 francs les 100 kg. doit être considéré de façon générale
comme prix-maximum.
Art. 8.
Quiconque contrevient aux dispositions du présent arrêté sera puni
d'une peine d'emprisonnement de 5 ans au plus ou d'une amende pouvant
aller jusqu’à 20.000 francs. Les deux peines peuvent être réunies. En
outre, s’il s'agit de contraventions aux art. 2, 3a, Ab ou 7, l’avoine pourra
être confisquée au profit de l’administration militaire.
Art. 9.
Les contraventions au présent arrêté seront jugées par les tribunaux
militaires.
Art. 10.
S'il y a lieu, il sera publié des dispositions complémentaires en vue de
faciliter l'application du présent arrêté.
Bruxelles, le 31 octobre 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.
Importation
de vaches laitières
venant de la Hollande.
En vue de favoriser l'élevage du bétail, j'ai
décidé que les vaches laitières venant de Hol¬
lande, qui sont introduites par les stations de
quarantaine d'Esschen et de Maeseyck et y sont
marquées au fer rouge d'un E (Esschen) ou
d'un M (Maeseyck) et d'un numéro d'ordre
sur la corne gauche, sont exemptes de toute
réquisition.
Sur demande, les détenteurs de ces vaches
devront présenter, pour chacune d'elles, un
certificat du vétérinaire de la station de qua¬
rantaine, prouvant que les bêtes marquées au
fer de la manière susmentionnée ont passé par
la station de quarantaine en entrant en Bel¬
gique. Ce certificat désignera la marque au
fer rouge, l'âge, la couleur de la robe et les
divers signes particuliers de chaque vache.
Bruxelles, le 31 octobre 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr VON BISSING,
Generaloberst.
Ve 12077