n 2 \e 23 23 5 32 33 23 32 33 33 22 bd 32 3% 23 59 23 99 25 23 pO ORDe 9 De ET é Te Benkbectaen te doen VErRTIjgeNe St € EXS p 1 elven 2 Hoe: ontftond. deze, begeerte 8 Je Wat AFKEER zijs 5, Wanneer «ik dadelijk-iets ontwaar word; iets. zie ; of mi iets voorftel, dan gebeurt het wel, dat ik de {marten en onaangenaame heden. vooruit zie, welke ik gevoelen zoude, zoö ik het langer of levendiger ontwaarde , of zoo het mij eenmaal te beurt viel, Ik ge= voel dan in mij iets, dar er mij van te rug houdt, en eenen heimelijken aandrang, om te verhinderen, dat ik het niet langer ontwaar worde, of dat ík het niet moge verkrijgen: met een woord, ik zoek die fmart en dat genoegen; welke ik mij voorftel, van mij te verwijderen en af te weren. Heeft bij u. ook nièt wel eens hetzelfde plaats? Kunt gij mij nieteen geval opgeven, waarin het u‚op gelij- ke- wijze gegaan is? Indien gij u er geen kunt te binnen brengen, -zäl-ik u een; noemen ; waarin: gij waarfchijnlijk geweest zijt. Is hetniet wel eens gebeurd , dat uwe-ouders u met zekere ftraf- bedreigden? wat dacht gij daarbij? Dat die ftraf ‚u mart. zoude, veroorzaken. Zoo! maar befpeurdet gij ook eene inwendige be» geerte tot de fmart, welke de ftraf, veroor. zaakt? of ontftond ook in ù de wensch, dat uwe ouders de roede krijgen mogten % Juist; zegt gij, had het tegendeel plaats. « Maar ont- waardet gij niets meer; dan den wensch, dat ‚uwe ouders de ftraf mogten te rug houden? B 2 23 Deedt «