en zou kunnen loopen. 't Was wel, onder uiterlijk opzicht, tverworpelingje der natuur, het kind der zonde, zooals men deze zich soms voorstelt; en de dorpelingen, steeds bereid om bijnamen te geven, hadden hem met een woord dat dáár, te Wilde, al de overige omvat, herdoopt: zij noemden hem den « biezenstekker», tis te zeggen het arm, misvormd en onderbleven kind van onbekenden vader. Bij de dieren, als er zoo een avorton voorkomt, wordt deze gewoonlijk, in stede van verdedigd, door de kloekere individus van ‘t ras mishandeld en verdrukt. Omtrent het- zelfde greep hier met het kleintje plaats. De moeder, meer en meer aan den drank verslaafden doorde onverschillige, mede- pliehtige houding van Cloet aangemoedigd, werd alle dagen boozer en onmenschelijker; de oudere broêrs en zusters, natuurlijk wreed van aard, gelijk schier alle onbeschaafde kinderen, vonden in ’t voorbeeld hunner ouders eene al te schoone gelegenheid om hun broertje onophoudelijk en ongestraft te tergen. Op korten tijd werd ’% leven eene hel voor ’t knaapje. Eerst mocht het met de anderen aan de tafel niet meer zitten. « De zwijnen eten na de menschen, » zei vrouw Cloet. En 1 kreeg, alleen, de slechte koude over- schotten. Zijn kleederen hingen in flarden; zij werden niet vernieuwd De broêrs en zusters gingen naar de school en kregen ’s Zondags centen; het niet; en op zekeren morgen duwde zijne moeder hem een korfje in de hand en zei : « Gaat en verdient uwen kost, ik wil geene luiaards meer kweeken. » Het was toen vijf jaar oud. Het wist zelfs niet, het arme kleintje, hoe het doen moest om te bedelen; Het dwaalde den ganschen dag rond in het veld, en ’s avonds, uitgehongerd, kwam het met enkele, ergens uitgetrokken worteltjes en rapen thuis. « Hoe! is dat alles wat men u gegeven heeft ! » riep de