| Full text |
van het goed, flichtelijk zingene 131
gene gefproken wordt; want gij zult zijn, als
die in de lucht fpreekt. Indien ik in eene vreem-
de taal bidde, mijn geest bidt wel, maar mijn
verfland is vruchteloos. Wat is het dan! ik zal
wel met den geest bidden, maar ik zal ook met
den verftande bidden; ik zal wel met den geest
zingen , maar ik zal ook met den verftande zine
gen. Ik danke mijnen cop, dat ik meer vreem.
de talen fpreke , dan zijl. allen; maar ik wil lien
ver in de gemeente vijf woorden fpreken met mijn
verfland, opdat ik ook anderen mag onderwijk
zen, dan tien duizend woorden in eene vreemde
taal (*), Het ware derhalve te wenfchen , dat
de latijn(che gezangen, bij een aanmerkelijk deel
der Christenen in ons vaderland, bij den open=
baren godsdienst tot nog toe in gebruik , met
goede nederduitfche konden verwisfeld , en on=
der hen, gelijk onder de overige Christen -ge«
nootfchappen, de gewoonte konde tot fltand gee
bragt worden, om dezelven gezamenlijk te zin=
gen. Hoe zeer zoude de algemeene ftichting
daarbij niet winnen! en hoe vele godsdienstige
aandoeningen en christelijke gezindheden. konden
daardoor in de harten van velen niet geboren
worden !
Zal echter het zingen van goede liederen of
gezangen, bij den openbaren godsdienst „ wor=
den in zwang gebragt en levendig gehouden ,
danis het uwe taak , waardige leeraars ! om daartoe
met ijver de hand te leenen, en uwen {cholieren
in het zingen te onderwijzen, opdat zij daar „ waar
het gezang reeds is ingevoerd, hunne {temmen
met
€*) 1 Corinthen XIV; 6, 7 9, I4 EQ 15:
2
? |
