| Full text |
Over het beloonen en frraffen
z, huis loopen; om wat te eten5 maar, war-
„> neer gij het daarop toelegt, dan loopt gi
9» gevaar, om u te zeer te overijlen, en dus al-
2 weder geen goed werk voor den dag te bren=
> gens of mogelijk verbeeldt gij u, dat een u-
5» Wer fchoolmakkers u wel wat eten zal me-
2 de brengen; doch gij hebt geen tijd, om te
»» Eten; wanneer gij, zonder u te overhaasten,
> met Uwe zaken, zoo als gefchieden moet,
») tegen den aanvang der pamiddag-fchool,
> Wilt gereed zijn. Jk zal u alleen een fluks
», je brood laten geven, opdat giij niet flaauw
s> Van honger moogt worden,” — Dit laatfte
kan de onderwijzer zeggen en ook doen, wan=
neer hìj dit noodig oordeelt; doch hij moet bo-=
venal toezien, dat het kind heimelijk geen eten
gebragt worde
Helpt ook dit niet , dan moet de fchoolleeraar
zijne ontevredenheid en minachting tegen zulk
een halftarrig kind aan den dag leggen, want
daar het van het uiterfte aanbelang is, dat de
jeugd op de goedkeuring en achting van brave
menfchen, en inzonderheid van hare ouders en
onderwijzers „ vroegtijdig hoegen prijs leere ftel.
len, zoo moet men haar gewennen, om dezel-
ve als eene der grootfte belooningen, en hun
misnoegen én geringfchatting als eene der groot»
fte firaffen, te befchouwen,-en daarom deze
middelen. ter’ verbetering tot het laatfte befpa-
ren. Moet een fchoolleeraar, aan een. onoplet-
tend kind, zijn ongenoegen ven minachting toa=
nen, hij doe dit dan, door aan hetzelve een
zeker vermaak, bij voorbeeld eene wandeling „
op welke hj zijne overige fchoolieren: iets
nieuws beloofde te vertellen of aan te wijzen,
te
? |
