| Full text |
23
59
22
52
23
23
33
22
32
52
3
22
33
29
22
23
23
22
32
32
92
32
32
23
52
22
23
23
22
29
99
32
Over de achting der jeugd
/ Led
groveren misflag, en eene menfchelijke
heid van eene opzettelijke booze daad te one
derfcheiden, en zich dikwijls minder aan de
laatfte dan aan de eerfte ergeren; — men
kan, zeg ik, in het bijwezen van zulke aans
fchouwers en regters zijner. daden nooit te
omzigtig zijn. Het verraadt eene geringe ken-
nis van de denkwijze der kinderen, wanneer
men meent, dat men zich in hun gezelfchap
volftrekt niet behoeft in acht te nemen, maar
zich alles veilig kan veroorloven; want het
is juist in dit gezelfchap, dat men reden
heeft om op zich zelven oplettender te zijns
dan in eenig ander: en hierom is hetzelve
ook een zoo uitmuntend middel, om u meer
en meer te volmaken. — Vermijdt diensvolgens
niet alleen het openlijk bedrijven van grove
ondeugden, waarover gij u voor ieder wel=
denkend mensch behoort te fchamen; maar
wacht u ook voor iedere fout en voor elke
zwakheid, die gij niet gaarne zoudt wenfchen ,
dat nagevolgd werd, al waren er duizend.
anderen, die dezelve mogten over het hoofd
zien, of verfchoonlijk vinden.
„ Zijt in alles leeraars door woord en wan-
del; en uw onderwijs zal alsdan voor uwe
fcholieren het vruchtbaarfte en tevens het ge=
makkelijkfte wezen. Er behoort geen groot
verftand en geheugen, noch veel hoofdbree
kens en diep nadenken toe, om dit onderwijs
te bevatten : het zwakfte , onnoozelfte kind
zelf is er toe in ftaat, en de zoo fterke zucht
tot navolging fpoort hetzelve meerder aan
ter aanneming van zulk een enderriet, dan
alle vermaningen doen zullen. — Wik gi
? |
