| Full text |
7
Een Schoolleerdar moet saardheid
148 Z
nen” worden weggenomen, Wij oordeeten het
noodeloos ; om bij u, ter betreding wan dit pad
uwer verpligting, eenigen verderen aandrang tè
bezigen, en merken alleen aan, dat, hoe be=
langrijk ook de kennis van de vatbaarheid der
jeugd zij, er echter nog eene andere ís, name=
s
lijk die van haar hart, op welker verkrijging gij
u niet minder moet toeleggen, Laten wij ziens
hoe gij best tot dezelve geraken kunt.
Om de menfchen naar de gefleldheid van hun
Bart te leeren kennen , behoeft gij flechts de
aanwijzing van onzen Zaligmaker te volgen:
aan hunne vruchten, zegt Hij, dat is aan hunne
gefprekken en handelingen, zult gij ze kennen,
Ben goede boom kan geen kwade vruchten voort=
brengen „ noch een kwade boom goede vruchten (*)e
De goede mensch brengt het goede voort uit den
goeden fchat zijns harten, en de kwade mensch
brengt het kwade voort uit den kwaden [chat
zijns harten; want uit den overvloed des harten
fpreekt zijn mond (+). Wilt gij derhalve het
hart der kinderen , dat is, hunne gezindheid,
meigingen en begeerten, leeren kennen , dan moet
gij op hunne gefprekken en handelingen naauw=
Keurig acht gevens doch tevens wel in het oog
houden, dat ook zij hunne ware gefteldheid van
hart verbergen kunnen , en dikwijls uit vrees;
of eenige anders oorzaken, tegen hunne neigine
gen en begeerten handelen. Ook mangelt het
hen dikwerf aan gelegenheid, om dezelven te
openbaren: en daarom kunt gij uwe leerlingen
nooit
(*) Matth, VIL.
(4) Zutas Vi
? |
