| Full text |
Over de eigenfchappen eens Schoollesraars. 33
de omtrent zijne leerlingen, en aan zachtmoedig-
heid zal ontbreken, en hij, zonder deze eigens
fchappen, nooit hun welzijn kan, bevorderen.
e. Omdat hij, zonder godsvrucht, geene bee
hoorlijke. kennis kan bezitten van vele zaken,
welke tot een waar godzalig leven behooren, en
dus daarvan de jeugd , naar vereisch , niet kan on=
derrigten.
3. Omdat de Sehoolleeraar „ van ware gods-
wrucht ontbloot , buiten ftaat is, om haar in de
teedere harten zijner fcholieren te planten: want
hetgeen” waarlijk van harte gaan zal, moet ook
uit het hart voortkomen.
4. Omdat hij, zonder deze eigen{chap, nooit
zich zelven behoorlijk kent, en dus ook zijne
teerlingen niet juist kan- beoordeelen, noch lee»
ren kennen3 het geen echter noodig is om hen
te verbeteren.
5. Omdat een Schoolleeraar , zonder godsvrucht,
de jeugd niet, in alle opzigten, door een. goed
voorbeeld kan voorgaan, waaraan zoo oneindig
veel gelegen is: want de kinderen bootfen door
gaans alles na, wat zij bij herhaling door ande-
ten zien verrigten. Zoo wil, bij voorbeeld „ het
kleine meisje eene naald hebben, wanneer het
de moeder ziet naaien, en wil fpinnen, wan=
neer zij dit doet. Zoo wil de kleine jongen te
paard rijden, als hij dit een ander ziet doen;
en wanneer men hem nog op geen paard vertrouwen
kan, dan moet zijn broeder of een {tok deszelfs
plaats vervangen. Gelijke zucht ter navolging
heeft bij de kinderen plaats ten aanzien van ze=
delijke gedragingen. „Behandelen de vader en moes
der eenen ieder befcheiden en vriendelijk , het
kind doet zulks ook; en gn zij dienstvaardig 3
dan
? |
