| Full text |
3 Over den post eers Schoollteraars.
Schrift „ heeft het gezien, geen oor heeft het gea
hoord, noch immer îs het in 2samenfchen hartopge-
klommen, wat cop bereid heeft voor de genen, die
hem liefhebben (*). Maar dit weten wij , dat die
den wil des Waders doet , ingaan zal inhet Konings
rijk der Hemelen (1); dat zij, die denzelven
zullen gedaan en geleerd hebben, groot zuilen
enaamd worden in het Koningrijk der Heme-
den (S); en eindelijk, dat de leeraars zullen
blinken als de glans des uitfpanfels ‚ en die er
welen regtvaardigen, gelijk de flarren, alioos en
eeuwig (1). Welk een biijjzonder"genoegen, welk
eene zalige vergelding zal, bovendien, den regt=
fchapenen Schoolleeraar niet ten deele vallen , wane
neer hij in het rijijk zijns Vaders zoo velen van
zijne kweekelingen ftroomen van zaligheid ziet
toevloeïien , en eene geheele fchare zijner herre=
zene fcholieren op den algemeenen oordeeldag,
hem nog openlijk danken , omdat hij hen den
weg ten Hemel leerde kennen en bewandelen !
Wanneer gij nu dit alles, mijne Vrienden! bes
hoorlijk ter harte neemt, dan zal in u meer en
meer de begeerte ontbranden, om niet alleen te
weten , wat een Schoolleeraar zijn, wat hij weten
en doen moet: maar gij zult ook alle mogelijke
vlijt aanwenden, om de noodige eigenfchappens
kunde en bekwaamheid eens waardigen School
Jeeraars te verkrijgen, en alle de overige pligten
van uwen post te. vervullen. Om deze reden
heb ik mij ook breedvoeriger bij het voorgaande
ope
Openb. VII: 17e
Matthe Vll: 2le
? |
