A eene edi ei Raad EE ne nn ennn nn 36 Bij helder maanlicht Flikkeren de degens ; maar ziet Ook hun ridderenplicht Vergeten de kampers niet. Aanvallen knap, Afweren rap. — Zo flink gepareerd, — En dit goed geweerd. ’t Wordt een kranige strijd, Zonder haat, zonder nijd, Enkel om door dit vechten De liefde van de gravin te beslechten. Helder Knelt er Aanval op aanval. Maar Kranig en pal Blijven de ridderen, — Hun degens schitteren, — Tegenover elkaar. Hardnekkiger En heftiger Wordt de strijd.