.wordt door menigen bibliothecaris gedaan met'een toewijding en een beleid'waaraan ik .gaarne hulde breng. Niettemin blijft het waar dat-ovter 't algemeen het tekort aan geldmiddelen allen ernstigen vooruitgang onmo- gelijk maken. Laten we ^op dat gebied ook even den toestand overschouwen. De staatsvergoeding is nog niét behoorlijk geperequateerd.. Daarover zijn we ’t allen eens. En dat is een zaak, waarvoor de: inspectie in samen- werking met den dienst al het mogelijke doet. Hetzelfde geldt voor' de wed- den der biblothecarissen. Wat den steun van wege de provincie betreft, in verband hiermee moch- ten we beduidende verbeteringen vaststellen. We voelen dat daar in het Provinciaal Bestuur te Brugge belangstelling-is voor ons bibliotheekwezen. En we zien daar telken jare de begrooting voor de boekerijen stijgen. Dtes- wesen mag hier wel een woord van dank gezeicT aan de heeren leden van de commissie voor verstandelijke volksopleiding ■ en mede zullen we maar de hoop uitdrukken dat de ingeslagen weg verder worde betreden-. Het is de goede.' Ten slotte blijft daar de steun van de gemeenten. Hier boeken we een minder verkwikkelijk resultaat. Laten we opnieuw eens onze statistieken ga- deslaan. Het is nu 7 jaar dat de wet op de openbare, boekerijen in voege is. Deze wet verplicht elke gemeente een erkende boekerij te bezitten, ze weze gemeentelijk of vrij, (in het laatste geval heet ze dan, : aangenomen). Wel, wat leeren wij in de laatste statistieken : Er zijn in W. VI. 251 gemeenten. Er zijn slechts 10 gemeentelijke boe- kerijen. Er zijn daarnevens 72 aangenomen boekerijen. Dus doen 169 ge- meenten alsof de wet niet bèstond. Ik geef toe dat er gevallen zijn, in zeer kleine gemeenten bijv.,' waar ernstige moeilijkheden aan de oprichting eener boekerij zijn verbonden. Maar als ik nu van die 169 gemeenten de 94 aftrek waar nog geen boekerij is, dan moet ik toch besluiten dat er in W. VI. nog 75 gemeenten zijn, waar een boekerij bestaat die erkend is, en die deson- danks door de gemeente wordt in den steek gelaten. Dat lijkt mij een onduldbare toestand. Het is niet mijn taak hier te zeggen wat er van hooger hand dient gedaan te worden om deze nalatige gemeenten qp hun plicht te wijzen. Maar ik hoop vast dat er iets gedaan wordt. En ik meen" te Weten dat er iets zal gedaan worden. Ondertusschen, wensch ik er toch even op te w'ijzen dat ook. de biblio- thecaris in deze een rot te vervullen heeft. Hij kan door zijn p'ersoonlijk aandringen, en nuede door zijn aanhoudende toewijding,'Soms heel wat meer bekomen dan ministerieeleomzendbrieven. Ik héb hét dikwijls genoeg kunnen vaststellen. Vaak vindt de bibliothecaris hét niet noodig bij het gemeente- bestuur voetstappen té doen. En ook de politiek speelt hiér weleens een rol in — een idiote rol, zooajs steeds van de politiek mag verwacht. Mij dunkt,