De gravin, Met vrede zin, Plichtvergeten slecht, Bidt haar stalknecht Om eeuwige trouw. Hij, daarentegen, vindt geen zoete woorden, ā€” Steeds leefde hij op verre buitenoorden, ā€” Maar met zijn harde handen, Omvat hij feller haar elegante Lijf en machtiger Drukt hij zoen na zoen Op haar lijdend, laaiend lijf. Haar ogen, Die zo vreed, Ridderen belogen, Staren schuchter en getrouw, In des stalknechts helle ogen. En hij omknelt haar feller, Alsof hij haar wou breken Onder zā€™n zware, ruwe romp. SVE ET OE es E Ei nne ES