Vreemdelingen, die de bochten Van 't gebulde wereldpad, Onder allerhande lochten, Over 't droge, door het nat, Hebt begaan, berold, bevaren, Hebt uw ijvervuur gekoeld, Tot hier onder in de baren, Waar de zon haar paarden spoelt, VII. Komt, laat uw gedachten deinzen, Waar het lichaam eertijds was, Laat uw zinnen overreizen Heel des ronden bodems plas. Niets EN haak ik meer te hooren Dan zoo schoonen Tempe's naam, Komt U ergens een te voren Dat mijn lindenlaan beschaam'! beschame VIII. Is het mogelijk te zoeken In het prachtige moeras, Venetiƫ. Waar Antenor kwam bezoeken Wat het ballingleven was? Neen, bedompte waterdallen, Marmerkaden, weeldrig slijk, 'k Vind in allen niet met allen Wat mijn lindenlaan gelijk!