Full text |
diné, maar tevens de zorgende tucht van zinnende geest en uitvoerende
hand, zijn in Van der Leeuw geen bereiktheden, maar fenomenen. Beide
tezamen vormen zij het ééne fenomeen van zijn eigenaardig dichterschap.
Vandaar dat hij niet alleen altijd voelt, maar ook altijd studeert. Weinigen
vermoeden welk een kennis achter deze kunst verborgen ligt, ja de voor-
waarde ertoe is. Oude en nieuwe beschavingen en literaturen, menschen
en dingen van verleden en heden kent hij met die grondigheid waarvan
alleen zij weten die voor een werk hun leven hebben ingezet. Ik zeg dit
haast op gevaar af dat Van der Leeuw « neen » zal schudden. Dichters
weten anders dan geleerden. Zij verselselen niet, zij gedoogen gapingen.
Zij willen liever dat men hun kennis laat sluimeren en er niet van spreekt.
Maar die kennis is een fundamenteel bestanddeel ja zeker, een funda-
menteel, en daarom juist een onzichtbaar ga van hun glimlachende schep-
pingen. Naarmate die scheppingen etherischer zijn, minder weegbaar in
de schaal van de menigte, schrijft de voorbijganger er minder gewicht
aan toe. Daarom is het goed hem even staande te houden. De fundamenten
die nu niet meetellen, doen het later. Het luchtige wonderkasteel zal
langer staan naarmate het beter gegrond is en meer de uiting is van een
levensernst.
Ik zeg dit te liever naar aanleiding juist van deze dichter, omdat niemand
minder dan hij door de luidruchtigheid van de hedendaagsche dichterlijke
mode gebaat wordt. Hij hoort tot de allerbes>ten van zijn tijdgenooten ;
zijn proza en poëzie tezamen genomen zijn een gewest op zichzelf, maar
het ontbreekt op menige gangbare dichterlijke landkaart, en grenst —
schijnt wel—9 aan geen enkele reisroute.
De bladzijde, die hij in dit laatste boekje De Aardrijkskundige Les
betitelt, behoort daarin misschien tot de vluchtigste. Maar kan het niet
zijn, dat die eene van vele gelukkige gaven hem door een fee mêe in de
wieg gegeven, dat de zachtzinnige humor hem bezielde^ toen hij voor
zichzelf een gefantaseerde landkaart teekende, waarop Londen noch Parijs,
de Maas noch de Seine voorkwamen, maar wel de Kyfhauser met Bar-
barossa, en de Horselberg met vrouw Venus, en Delos en het eiland
\ an Circe, en Avalon en Ultima Thule en ook « de tempels uit goud en de
zilveren graanvelden, wier stralende glorie vermeld wordt in het niet te
ontcijferen schrift van de Inca’s van Peru, gebikt in het granieten
gesteente, dat op de toppen der Andes onder de eeuwige sneeuw bedolven
ligt? »
Noordwijk-aan-Zee ALBERT VERWEY.
Mei 1925
126 |