LIVINUS 141 weermin wilde schenken, en hij oordeelde zijnen harts- tocht minder deerniswaardig. Hij dacht aan Dante en Beatrix, aan Petrarca en Laura, aan Tasso en Leonore, aan Bürger en Molly, aan Goethe en Bettina en aan menige anderen, die voor aflijvige, onzichtbare, onbe- kende, afwezige, onbereikbare of ingebeelde schoonen blaakten, en zijne dwaasheid verloor veel van hare uit- sporigheid in zijne oogen. Zij hield eindelijk geheel voor hem op eene dwaasheid te zijn, zoodanig, dat hij op den duur het middel vond zijne liefde te verontschuldigen en te rechtvaardigen; dat hetgeen hem weervoer, hem iets gewoons, natuurlijks scheen, hetwelk niet ver- diende, dat hij er zich over bekommerde, hetwelk hem niet de geringste kwelling moest baren. Eens tot dit punt van zelfbegoocheling gekomen, achtte hij ’t onnoodig zich langer te bedwingen, gaf hij zich aan het gevoel over, dat hij vruchteloos had bekampt, dat hij niet langer wilde bekampen, en dat derhalve dreigde hem geheel te overmeesteren. Hij vreesde niet meer opnieuw naar de O.L. Vrouwen- kerk te gaan en zich de Kruisafneming te laten openen Min geweldig dan de eerste reis, deed wellicht het tafereel hem aan ; maar de indruk der Magdalena was even levendig. Zoo verliet hij, na een uur of wat vóor de schilderij te hebben vertoefd, de kerk nog smoorlijker verliefd, dan hij ze was binnengetreden. Op dezelfde wijze ging het hem des anderdaags en de volgende dagen... Want geen dag verzuimde hij sedert de kerk te bezoeken en eene poos vóor de Afnamtng te Ë