8. Nieuwe vormgeving : The Solomon R. Guggenheim Museum te New York door architect Frank Lloyd Wright vocabularium van de man in de straat, die veelal geen rekening houdt met wat zich niet aan zijn belangstelling opdringt. Men kan opwerpen H we zegden het reeds eerder — loont dit soort mens wel de moeite ? We menen van wél, wanneer eenmaal bij hem een drempel overschreden is. Dit mogelijk maken behoort tot de educatieve opdrachten, die in kleinere musea veel directer, minder onpersoonlijk kunnen uitgevoerd worden dan in grote, die al vanzelf door hun imposant karakter de niet erg museumgezinde kandidaat-bezoeker afschrikken. Maar dan zouden die kleine musea moeten geholpen worden door de grote. Vaak zijn er grote lacunes in hun min of meer door het toeval samengebrachte verzamelingen. Zij zouden kunnen aangevuld worden uit de reserves van de grote, zodat zinrijke samenhangende gehelen zouden kunnen ontstaan. Dat schijnt de logica zelf, doch weder- zijdse administratieve bindingen laten vaak transfers niet toe. Grote musea kunnen herstellingen op zich nemen, wat in België evenwel kan gebeuren door een gespeciali- seerde instelling als het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Grote musea kunnen ook wetenschappelijk personeel tijdelijk detacheren, andere diensten bewijzen. Zij zouden daarvoor beloond worden, doordat de kleine musea een publiek kunnen helpen vormen, dat ook voor de grote belangstelling zal opbrengen. Kleinere musea kunnen verder een ontlasting betekenen voor de grotere. De verzamelingen anet een regionaal karakter in de grote musea kunnen vaak beter elders tot hun recht komen, tenzij er gespecialiseerde volks- en volkenkundige afdelingen bestaan. Er is dus samen- werking nodig en ook werkverdeling. Maar dan moet het kleine museum, net als het grote, de middelen hebben, geestelijke en stoffelijke, om aan die opgaven te voldoen. Vele musea, grote en kleine, wachten slechts op die materiële middelen om de klok gelijk te zetten. Er dient evenwel opgelet. Hoe verregaand men ook bekommerd moge zijn om het educatieve in de meest ruime zin, er mag niet vergeten worden, dat het museum steeds een cultuurhaard moet blijven, die de massa moet kunnen verheffen, 130