29 28 27 26 25 2
i
Lii
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43“
90 89 88
Veroranalg.
betreffend die Zuständigkeit der Oelzentrale.
1.
Die Zuständigkeit der durch Verordnung vom 3. Juni 1915 (Gesetz- und Verordnungsblatt für die okku-
pierten Gebiete Belgiens Nr. 82) mit dem Sitz in Antwerpen errichteten Schmierölzentrale wird auf alle
mineralischen, tierischen und pflanzlichen Oel- und Fettstoffe (einschliesslich Petroleum, Erdölpech,
Fettsäure, Olein, Glyzerin, Stearin, Paraffin, Zeresin, Harz und ausschliesslich Benzin und der aus dem Teer
gewonnenen Stoffe) ausgedehnt. Die Dienststelle erhält die Bezeichnung « Oelzentrale in Belgien ». Ihr Sitz
wird mit dem 1. September 1915 nach Brüssel verlegt.
2.
Bestände der unter I genannten Stoffe, die in Belgien neu erzeugt oder nach Belgien eingeführt werden,
sind der Oelzentrale innerhalb zwei Wochen nach der Erzeugung oder Einfuhr schriftlich anzuzeigen.
Anzeigen der in Belgien vorhandenen Bestände sind, sofern sie nicht schon auf Grund der Verordnung
vom 11. Dezember 1914 (Gesetz- und Verordnungsblatt Nr 23) geschehen waren, bei der Oelzentrale bis zum
20. September 1915, schriftlich zu erstatten. Bei rechtzeitiger Erstattung dieser letzteren Anzeigen wird von
der auf Grund des letzten Absatzes der Verordnung vom 11. Dezember 1914 verwirkten Einziehung der Waren
und Bestrafung der Schuldigen abgesehen.
Die Anzeigepflicht erstreckt sich nicht
a) auf Bestände in der Hand desselben Besitzers, die 100 kg nicht übersteigen; die Bestände werden
anzeigepflichtig, sobald sie sich auf über 1oo kg erhöhen;
b) auf Bestände, die nach früher erfolgter Beschlagnahme von der zuständigen Behörde freigegeben
worden sind.
Der Nachweis der erfolgten Anzeige kann nur durch eine von der Oelzentrale oder der bisher dafür
zuständig gewesenen Dienststelle ausgestellte Bescheinigung erbracht werden.
3.
Die Bewilligung von Ausnahmen von den durch die Verordnungen vom 22. April und 29. Mai 1915
(Gesetz- und Verordnungsblatt Nr. 66 und 79) erlassenen Verboten der Einfuhr von Fettsäure, Olein, Seife
jeder Art einschliesslich Seifenpulver sowie von verseiften Oelen und Fetten wird der Oelzentrale übertragen.
4.
Verpflichtet zu der in 2 vorgeschriebenen Anzeige sind :
1. der Eigentümer,
2. der Besitzer oder Lagerhalter,
3. jeder, der berechtigt ist, im eigenen oder fremden Interesse über die Ware zu verfügen.
Die durch eine dieser Personen erfolgte Anzeige befreit die übrigen von ihrer Anzeigepflicht.
5.
Die Oelzentrale entscheidet, ob die angezeigten Waren beschlagnahmt, -angekauft oder für den Verbrauch
und Handel freigegeben werden.
Bis zu dieser Entscheidung sind die unter 4 genannten Personen verpflichtet, sich jeder rechtlichen oder
tatsächlichen Verfügung über die angezeigten Bestände zu enthalten, dabei aber für die unveränderte Erhal-
tung der Bestände zu sorgen.
Die aus dem Auslande neu eingeführten Speiseöle und -fette sind von der Beschlagnahme ausgeschlossen.
Sie sollen ebenso wie die aus den Oelfrüchten der diesjährigen belgischen Ernte erzeugten Speiseöle aus-
schliesslich zur Versorgung der belgischen Zivilbevölkerung dienen.
6.
Zuwiderhandlungen gegen die Vorschriften dieser Verordnung werden mit Geldstrafe bis zu 10 o00 M
und mit Gefängnis bis zu sechs Monaten oder mit einer dieser beiden Strafen geahndet. Gleichzeitig ist auf
Einziehung der nicht angezeigten Warenbestände zu erkennen.
Zuständig sind die deutschen Militärgerichte und Militärbehörden.
7.
Die Verordnung tritt sofort in Kraft.
Die Verordnung vom 11. Dezember 1914 wird aufgehoben, soweit die Verfügung über die darin aufge-
führten Stoffe durch diese Verordnung der Oelzentrale zugewiesen ist.
Brüssel, den 14. August 1915.
Verordening,
betreffend de bevoegdheid der Oelzentrale.
C. C. IV, 5.68.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.
1.
De bevoegdheid der bij verordening van 3 Juni 1915 (Wet- en Verordeningsblad voor de bezette streken
in Belgié, n* 82) met zetelplaats te Antwerpen opgerichte Schpierölzentrale wordt tot alle minerale, dier- en
plantelijke olie- en vetstoffen (petroleum, aardoliepik, vetzuren, olein, glycerine, stearine, paraffine, zere-
sine, hars inbegrepen en uitgezonderd benzine en de uit teer gewonnen stoffen) uitgebreid. De dienstinrich-
ting bekomt den naam : « Oelzentrale in Belgié ». Hare zetelplaats wordt van af I September 1915 naar
Brussel overgebracht.
2.
Stapels van onder I opgenoemde stoffen, die in Belgié nieuw gewonnen of naar Belgié ingevoerd
worden, moeten bij de Oelzentrale binnen twee week na de vervaardiging of invoer schriftelijk worden
aangegeven. Aangiften van de in Belgié voorhanden stapels moeten, zooveel zij niet reeds op grond der
Verordening van II December 1914 (Wet- en Verordeningsblad nr 23) ingeleverd werden, bij de Oelzentrale
vöör 20 September 1915 schriftelijk gedaan worden. Bij tijdig indienen van deze laatste aangiften, wordt tot
de krachtens het laatste lid der Verordening van II December 1914 afgeloopen beslagneming der waren
en bestraffing van de schuldigen niet overgegaan.
De aangifteplicht strekt zich niet uit :
a. op stapels in handen van denzelfden bezitter, die 1oo kgr. niet te boven gaan; de stapels moeten
worden aangegeven, zoodra deze 1oo kgr. overtreffen ;
b. op stapels, die na vroeger geschiede beslaglegging door de bevoegde overheid weer vrijgegeven
werden.
Het bewijs, dat aangifte gedaan werd, kan alleen door een bewijsstuk der Oelzentrale of van een tot nu
daartoe bevoegd ambtenaar afgeleverd worden.
3.
Het toestaan van uitzonderingen op het bij verordeningen van 22 April en 29 Mei 1915 (Wet- en Veror-
deningsblad nrs 66 en 79) uitgevaardigd verbod van invoer van vetzuren, oleine, allerhande zeep, poederzeep
evenals zeepachtige oliën en vetten inbegrepen, wordt op de Oelzentrale overgedragen.
4.
Verplicht tot de onder 2 voorgeschreven aangifte zijn :
1. de eigenaar ;
2. de bezitter of stapelhouder ;
3. elk, die gerechtigd is, ter eigen of vreemde bate over de waren te beschikken.
De aangifte door een dezer personen gedaan ontslaat de andere van de verplichting der aangifte.
5.
De Oelzentrale beslist, of de aangegeven waren aangeslagen, aangekocht of voor den handel en het
verkeer afgestaan worden.
Tot het vellen dezer beslissing zijn de onder 4 genoemde personen verplicht, zich van alle rechtelijk of
daadwerkelijk beschikken over de aangegeven stapels te onthouden, daarbij echter voor het ongeschonden
bewaren van de stapels zorg te dragen.
De uit het buitenland versch ingevoerde spijsolién en -vetten zijn van de beslaglegging uitgesloten. Ze
moeten, evenals de uit olievruchten van den deesjarigen Belgischen oogst gewonnen spijsoliën uitsluitend
voor de voeding der Belgische burgerbevolking dienen.
6.
Overtredingen van de voorschriften dezer verordening worden met ten hoogste 10,000 Mk boete en met
ten hoogste zes maand gevangenis of met eene van beide straffen gestraft. Terzelfdertijd moet de beslaglegging
op de niet aangegeven warenstapels worden uitgesproken.
Bevoegd zijn de Duitsche krijgsrechtbanken en krijgsoverheden.
7.
De verordening wordt terstond van kracht.
De verordening van 1I December 1915 wordt opgeheven, zooverre de beschikking over de daarin
opgesomde stoffen, door deze verordening de -Oelzentrale opgedragen wordt.
Brussel, den 14" Augustus 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.
rSte
concernant
la compétence du « Bureau central des huiles ».
Art. 1e.
La compétence du « Bureau central des huiles de graissage », institué par arrêté du 3 juin 1915 (Bulletin
officiel des lois et arrêtés pour le territoire belge occupé, n° 82) et ayant son siège à Anvers, est étendue à
toutcs les huiles et graisses minérales, animales et végétales (y compris le pétrole, le bitume, l'acide sébacique,
l'oléine, la glycérine, la stéarine, la paraffine, la cérésine, la résine, mais à l’exclusion de la benzine et des
sous-produits du goudron). Ce bureau s'appellera dorénavant « Bureau central des huiles du Gouvernement
général en Belgique » et aura son siège à Bruxelles à partir du rer septembre 1915.
Art. 2.
Les produits désignés à l’article 1er nouvellement fabriqués en Belgique ou y importés doivent être
déclarés par écrit au « Bureau central des huiles » dans les deux semaines de la fabrication ou de l’impor-
tation. Les quantités se trouvant déjà en Belgique doivent être déclarées par écrit au « Bureau central des
huiles » avant le 2o septembre 1915, à moins qu’elles n’aient été précédemment déclarées conformément à
l'arrêté du 11 décembre 1914 (Bulletin officiel des lois et arrêtés, n° 23). La confiscation et les peines prévues
au dernier alinéa de l’arrêté du 11 décembre 1914 ne seront pas appliquées si les personnes en défaut jusqu'à
présent font à temps la déclaration qui leur incombe en vertu du présent arrêté.
L'obligation de déclarer ne s'étend pas :
a) aux stocks d’un même détenteur qui ne dépassent pas roo kg.; dès qu’ils deviennent supérieurs à
100 kg., la déclaration doit se faire;
b) aux stocks autrefois saisis et dont la saisie a été levée par l'autorité compétente.
Seules les décharges délivrées lors de la déclaration par le « Bureau central des huiles » ou par l'autorité
compétente seront admises comme preuves de la déclaration.
Art. 3.
Il appartiendra au « Bureau central des huiles », d’accorder des dispenses aux interdictions édictées par
les arrêtés des 22 avril et 29 mai 1915 (Bulletin officiel des lois et arrêtés, n°s 66 et 79), au sujet de l'impor¬
tation d'acide sébacique, d'oléine, de savons de tous genres, y compris le savon en poudre, et d'huiles et
graisses saponifiées.
Art. 4.
Sont obligés de faire la déclaration prévue à l'article 2 :
I) le propriétaire,
2) le détenteur ou le dépositaire,
3) quiconque est autorisé à disposer des produits, soit dans son propre intérêt, soit dans l’intérêt d'autrui.
Dès qu'une de ces personnes a effectué la déclaration, les autres sont dispensées de l'obligation susmen¬
tionnée.
Art. 5.
Le « Bureau central des huiles » décidera si les produits déclarés seront saisis, achetés ou pourront être
utilisés ou négociés.
Aussi longtemps que cette décision n'est pas prise, les personnes désignées à l'article 4 sont tenues de
ne disposer ni juridiquement (par ex. par contrat) ni effectivement des stocks déclarés et de veiller à ce qu'ils
ne subissent aucune modification.
Les huiles et graisses comestibles nouvellement importées sont exemptes de la saisie. Elles seront réser¬
vées exclusivement à l'alimentation de la population civile belge de même que les huiles comestibles extraites
des semences oléagineuses de la récolte belge de cette année.
Art. 6.
Quiconque enfreint le présent arrêté est passible d'une amende pouvant aller jusqu’à 10.000 marcs ou
d'une peine d'emprisonnement de six mois au plus; ces deux peines peuvent être réunies. En outre les stocks
non déclarés seront confisqués.
Les infractions au présent arrêté seront jugées par les tribunaux ou autorités militaires allemands.
Art. 7.
Le présent arrêté entre immédiatement en vigueur.
L'arrêté du 11 décembre 1914 est abrogé en ce qu'il concerne les produits auxquels s'applique le présent
arrêté.
Bruxelles, le 14 août 1915.
Der General-Gouverneur in Belgien,
Freiherr von BISSING,
Generaloberst.