theken » van Amsterdam, met hare « filialen », welke hij zelf bestuurt en waar hij met liefde al zijne krachten aan geeft. Hij vertelde hoe zij tot stand kwamen en groote uitbreiding kregen met talrijke bijzondere afdeelingen : over de inrichting en manier van werken, het bezit en wat er geweerd wordt ; over de plannen voor verdere uitbreiding en verbe- teringen. Dan gaf spreker een overzicht van de verschillende in Neder- land bestaande Vereenigingen en Commissies, om het bibliotheekwezen te bevorderen. Tenslotte besprak hij de wijze van opleiding der biblio- thecarissen in Nederland. Vroeger gebeurde dit langzamerhand door de praktijk, tot in Amsterdam lessen voor bibliothecarissen werden gege- ven. De door leergangen gevormde bibliothecerissen voldeden echter niet en nu gaat men terug tot de opleiding hoofdzakelijk door praktijk, maar dan in degelijk ingerichte boekerijen. De heer Dr Lhoneux welke daarna het woord kreeg, verklaarde dat de uitnoodiging der Vereeniging hem eene gunstige gelegenheid had gegeven om zijne instemming met hare werking te betuigen. Hij hoopte dat de goede verstandhouding duurzaam zou blijken en dat de samen- werking der Vereeniging met de openbare besturen goede vruchten zou dragen voor ons bibliotheekwezen. Tevens was hij gelukkig een over- zicht te kunnen geven van wat reeds, niettegenstaande de talrijke moei- lijkheden, verwezenlijkt was door den « Dienst der Openbare Biblio- theken ». In alle hoofdplaatsen der provinciën waren leergangen voor biblio- thecarissen gegeven, gevolgd door 1202 leerlingen. Voor de officieele jury's boden zieh meer dan 2000 kandidaten aan ; 1250 waren reeds onderzocht waarvan er 1050 slaagden. Dan besprak de heer Lhoneux de verslagen der Jury’s. Hierin werd gewezen op de noodzakelijkheid, eenheid te brengen in de leergangen en examens; meer belang zou moeten gehecht worden aan letterkunde. Alle kandidaten zouden een officieele of bijzondere leergang moeten volgen en een proeftijd van minstens zes maanden moeten doorstaan. Vervolgens gaf de heer Lhoneux een overzicht van de talrijke na- schoolsche werken welke de ondersteuning van het Staatsbestuur genie- ten, of daarvoor in aanmerking kunnen komen. Hij wees o. a. op het mogelijke en het wenschelijke van het inrichten van voordrachten. De bibliothecarissen van kleine gemeenten b. v. zouden hierdoor gelegen- heid hebben hunne boekerijen te doen kennen en de leeslust op te wekken. Ten slotte deed hij nogmaals een beroep op de bibliothecaris- sen om vertrouwen te hebben en onverpoosd hunne werking voort te zetten. 242