Full text |
<?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
<text>
<p>Staring was jong, edelmoedig, deugdzaam in den vollen zin van het woord, vol moed en met den geest van volharding bezield; hij bekleedde eene schoone plaats. genoot eene jaarwedde, die ons ruimschoots liet leven, en had daarenboven het vooruitzicht op de bestuurlijke baan eenen voorspoedigen weg te kunnen bewandelen. Doch, weinig tijds na ons huwelijk, maakte hij de kennis van eenige politieke hervormers, die zijn hoofd met allerhande ijdele beschavings-theorien vervulden. Sinds dien bracht hij zijne dagen en nachten door in het lezen van staatk undelijke schriften; hij begon eenzaam en afgetrokken te leven, werd schier rnenschenschuw, zijn edelmoedig en minzaam karakter verdween ; hij werd spijtig, nijdig, bitter en bijtend, en als het gebeurt dat ik thans met hem een gesprek aanknoop, dan vind hij op het terrein van staatkunde, godsdienst, onderwijs, arbeid, kapitaal en zamenleving alles verouderd, verachterd en gebrekkig. Het koningdom wettigt een onverdiend voorrecht, de godsdienst is een leugenwinkel ; God zelf is eene hersenschim, het daarom van het waarom, dat de domkoppen bevredigt; de arbeid is de slavernij, en het kapitaal, de vrucht van oenen diefstal ; het onderwijs is de domphoorn die het brein verdooft, in stede van het te verlichten, en de zamenleving is een wespennest, waar men elkander stoot, steekt, wondt en versmacht. Dan, hij vergenoegde zich niet alleen deze theorien bij mij te uiten ; in openbare vergaderingen, ontwikkelde hij zijne denkwijze op het spreekgestoelte; en in de dagbladen, schreef hij tegen alles wat de maatschappij ten huidigen dage, hoogacht en eerbiedigt. Eene zaak echter keurde hij in al zijne schriften en redevoering, af : het geweld. Vooruit! was zijne leus en</p>
</text>
|