Over opmerkzaamheid en nadenken. 23 dat er eene verandering in hunne zielsgefteldheid is woorgevallen, dan kunt gij uwe vragen hiere over aan atlen rieten. Zoo kunt gij, bij voer- beeld, onmiddellijk na het verhaal van gozers gefchiedenis, uwen fcholieren het volgende vra. en: …, Kinderen! hoe waart gij te moede, toen „ ik u vertelde, dat deze brave jongeling in een > put geworpen , uit denzelven wederom gee Ë _ trokken, en door zijne broeders als flaaf vers kochc en weggevoerd werd? Wat gevoelde ‚‚ uw hart, toen gij hoordet, dat hij in Lgypte , de huisbeftuurder van POTIPHAR werd, toen gij hem met uwe gedachten in de gevange- „> nis volgdet, en eindelijk vernaamt, dat men „, hem weder op vrije voeten ftelde?” 9. Maakt hen oplettend op de redenen , waarom zij iets voor waarheid aannemen, en ftelt hun daartoe, wanneer zij iets verhalen , toeftemmen of ontkennen , deze of dergelijke vragen voor: „> Weet gij dat zeker? of meent gij het flechts », zoo? Hoe weet gij dat? Hebt gij het zelf ge= »» Zien ef gehoord? Hebt gij wel goed gezien; , goed gehoord? — Ken ander heeft het u vere 9» haald; maar hebt gij hem wel goed werftaan , Cf begrepen? Konde hij weten, hetgene hij u >, gezegd heeft? Zit gij verzekerd , dat hij u de > waarheid heeft willen zeggen? — Gij hebt er ss dit uit beflotenz maar volgt er dit befluit wel 2 Wit? en hoe? ” 3e Dringt er bij hen, zoo veel mogelijk , op aan, dat zij met bewustheid handelen: dat wil zeggen, dat zij opletten, wat zij denken, wile len, wenfchen of verrigten; en hiertoe is het noodig, dat gij hen dikwijls rekenfchap doet ges ven van hetgene zij denken, willen, begeeren of B 4 doen ,