Full text |
óntvankelik voor godsdienst, voor ab-
stract denken, voor gevoel van eenheid
met al het geschapene.
Maar juist in de tijd van de grootste
gisting in het kind, wordt het bedreigd
door de gevaren van bioscoop en prik-
kellectuur, de grootste vijanden van ware
ontwikkeling en veredelende beschaving.
De hoofdstukken over « leersame boe-
ke », « godsdienstige boeke » en prikkel-
lektuur » horen echter al thuis in het
derde gedeelte, dat van de Pedagogiese
Wenke. Rekening houdende met physieke
en andere factoren dat het oog van
het jonge kind evenals dat van de natuur- _
mens is ingericht op ver-zien, dat de
tandwisselperiode het aanleeren van een
goede uitspraak der sibilanten in de
weg staat, enz. — komt schrijver tot
het besluit, dat het kind niet voor het
achtste jaar moet leren lezen; dat de
taalopvoeding zoveel mogelik door het
oor moet geschieden en door het kind
in aanraking te brengen met de natuur
en met een rijke taal-omgeving. Het
lezen wordt daarna veel vlugger en beter
en verstandiger aangeleerd, zo dat wat
het kind leest, tot een innerlik bezit
wordt. Bij deze beginselen vraag ik mij
af, of de schrijver niet te veel onder
invloed is van de door hem gebezigde
Engelse lectuur over zijn onderwerp,
wanneer hij het leren spellen in de eerste
schooljaren tijdvermorsing noemt. De
onredelike Engelse spelling wordt inder-
daad niet zonder moeite aangeleerd.
Maar voor het Nederlands, en vooral
voor het Afrikaans, geldt dit. bezwaar in
mindere mate. Terwijl de grammatica
even eenvoudig is als de Engelse, is de
spelling bijna foheties. Niettemin zal
iedere goede paed agoog het er mee
eens zijn, dat het auditieve waarnemings-
vermogen en geheugen bij het kind sterker
is dan het visuele en dat het sparen van
het oog ook de hersens spaart. Meer en
meer wint de overtuiging veld, dat het
vertellen voor de onderwijzer het moeilik-
ste en voornaamste vak is en het terug-
vertellen en dramatiseren van het ge-
hoorde voor het kind het vruchtbaarste.
Het ontwikkelt verbeelding en initiatief,
die in onze democraties-industriele eeuw
bedreigd worden. Daarom verdedigt
Van Bruggen dan ook de taalstudie, de
studie der humanistiese vakken, der
geestes- wetenschappen naast de natuur-
wetenschappelike vakstudie, die het leven
van onze tijd beheerst. M.M.-V.
II
Algemeene literatuur
J. R. L. Van Bruggen. — «Japie».
Swets & Zeitlinger, Amsterdam, 1922.
Wanneer men mocht verwachten in
« Japie » het normale kind uitgebeeld
te vinden, welks ziel Dr Van Bruggen
in zijn boven besproken studie voor ons
heeft bloot gelegd, zal men zeker verrast
zijn. Deze Japie toch is het abnormale,
liever boven-normale kind, n. 1. het
dichterlike kind, dat bovendien door een
lichaamsgebrek uit de kring van zijn
makkers gestoten, het lieven en lijden
doorleeft, van ieder gevoelig en dichterlik
kind, dat in niet te gunstige omstandig-
heden opgroeit. Er is stellig in dit boek
veel auto-biografies. Het is dan ook
in tegenstelling met « Lektuurvoor-
siening » niet een boek van waarneming
en studie, maar van gevoel en levens-
ervaring. Ook in het uiten daarvan,
d. w. z. als kunstenaar, blijkt Van Bruggen
een kracht. Gelukkig Zuid-Afrika, dat
nog jong en fris is en zijn letterkunde
en zijn maatschappij nog vormen mag
mèt het voorbeeld, maar zonder de ballast
van eeuwen ! M. M. - V.
K. Van Sull : Leonardus Lessius (1554-
1623). Bij Jules de Meester en zonen,
Wetteren. blz. VIII-336.
Dit boek over den grooten apologeet
en moralist Lessius is minder stichtings-
lectuur dan zijn schrijver het gewild
313
m
■
: - •.} • ~
|