Damp van het land, lied van de aarde, levend als geboren gaat de klaarte uit de gulden gorgel van de leeuwerik. Land dat zich strelen laat door de lange, slappe vingers van de geliefde. Ritmus van de fijne regen, stappen van een pygmeën-leger, dat draaft naar zege; stortregen, marsj van het heir der schone nederlagen, opflakkerend leven. Losbrekend patos, geweldig, overstelpend; moederzoenen voor het éne kind. Dorpen omstrengeld in het begeren van de wind, vergeten neergesmeten na het genot; losse, zachtgestreelde korenhaardos van de beminde. Eeuwig land, nooit genoeg bemind en nooit genoeg genomen, voel hoe de wind uw lijf rein maakt van verlangen. Vreedzaam=-voldane volmaaktheid van de slagzoenen, regenomhelzing, rustig neergeleide berusting onder het jonge, bange branden van de zon. Regen : reiniging. Wit gewassen straten, klaterende tremsporen, witte wegen, lijnen van het spelend licht, onbevlekt herboren. Licht dat de koffiehuizen en de winkels binnenspoelt : verwachte Heiland. Over het land ging de regen, de godsgezant : Johannes die de zielen zuiver zingen zou. Zò regen : opperste reiniging in mij. Als klederen pas gekomen uit een nieuw-wasserij zie ik de mensen gaan over de straat; want geen ander doel heeft de regen dan dit: de wereld voor te bereiden, te reinigen voor de zonnekomst. Ik die dit weet, -heilig weten van Gods genade, -