B ie 108 DE SCHEEPSTIMMERLIEDEN EN ANDERE VERHALEN. Deze omstandigheid was het, welke aan Livinus in den laatsten tijd zooveel verdriet had gebaard. Zij kwelde hem dag en nacht, benam hem den eetlust, roofde hem den slaap, maakte hem, in zekeren zin, ongelukkig. En kon het anders? Geen smartelijker gevoel voor den waren kunstenaar, dan de wreede twijfel, welke soms zijne ziel bestormt, wanneer hij zichzelven mistroostig af moet vragen, of hij waarlijk talent bezit. Nu, zoo verre ging het bij poozen met den armen Livinus Daems. Nog verder zelfs; want, als hij, na een ganschen dag werkens naar een nieuw model, des avonds bemerkte, hoe zijne Magdaleaa alweer geene Magdalena, althans degene niet was, welke hij droomde, was hij weleens geneigd die vraag met neen te beantwoorden, het mislukken zijns arbeids eerder aan zijne onbekwaamheid te wijten, dan aan de vrouw, die voor hem gezeten had, en tot het ontmoedigende besluit te komen, dat hij veel verstandiger zou hande- len met de schilderkunst op te geven, liever dan vruchteloos met hinderpalen te worstelen, welke hij toch niet kon overwinnen. Die vlagen van twijfel en moedeloosheid duurden, wel ís waar, niet lang. Bene aandachtige beschouwing en strenge beoordeeling van het afgewerkte gedeelte des tafereels waren toereikend, om ereen einde aan te stellen en hem te overtuigen, dat het hem aan geen talent mangelde. Daarmede was hij echter niet veel geholpen; want alsdan rees eene tweede vraag in hem op, die hem niet minder kwelde: had hij geen ongelijk