llen verrassen : de aanmoedigingen van de letterkunde ] Je ner collega s zu Ee a : wedstrijden en prijzen zijn nutteloos en soms schade- onder vorm van v lijk. Om mijn gedacht ed ik ] ä d er- Or E ett slechts P radoxaal naar ien vor m zal IS Zeggen dat ae \ ; aat | een weinig paradoxaal uit te drukken — doch MD kundige voortbrengst moet aanmoedigen en niet de voortbrenger. «Ik verklaar me nader : Een schilder, een zes en hebben soms hulp noodig om de materialen te verzamelen die noodig zijn tot het uitvoeren van hun werk; de schrijver heeft slechts papier, pen en inkt vandoen. Een musicus, een tooneelschrijver hebben dikwijls steun noo- dig om hunne schepping tot haar recht te brengen : dat men ze helpe Eee uitvoering hunner symphonie, door het opvoeren van hun stuk mogelijk te maken; dat men aan den schilder zalen ter beschikking stelle om zijn doeken te vertoonen, zooals men aan den letterkundige de uitgave van zijn boek zal vergemakkelijken. ODS koope zijn boeken tenbehoeve der openbare bibliotheken, zoo hij vindt de gemeenschap er voordeel bij heeft. Maar de letter- ] ijkheid, dient niet te worden aangemoedigd. De is geen ambacht. Men schrijft, men schept omdat men in kundige, al letterkunde 1 = 3 Tar . . zich een onbedwingbaren drang tot scheppen voelt. Het is een roeping, nl waaraan men niettegenstaande alles gehoorzaamt; het is een noodlot zoo ge wilt, maar het is geen keus. Een letterkundige mag niet werken met het oog op een stoffelijk voordeel. Zelfs moet men, meen ik, die- genen ontmoedigen die geen roeping hebben; en degenen die niet het voldoende heldhaftige temperament bezitten om aan de moeilijke toe- standen te weerstaan. Carlyle zeide : « de schrijver is de ware held onzer dagen. » En ik herinner mij de woorden van een ander genie, die leefde als held van de kunst, de schilder Vincent Van Gosh, die in een zijner brieven bevestigde : « De waarheid, eigenlijk, is dat niemand ons verplicht te werken. » Schrikkelijk en tragisch woord, maar waarvan men de pijnlijke waarheid aannemen moet. De schrijver, van zijn taak bewust, heeft den moed zijn toestand onder oogen te zien, toestand die bijzonder droevig is in België. Hij moet weten dat hij zal te strijden hebben, dat hij tot elk offer moet bereid zijn om datgene te vervullen, dat hij wil, om zijne innerlijke visie te verwezenlijken, opdat het woord dat in hem brandt worde tot vleesch. Dat diegene zwijge die niet bereid is zich met ziel en lichaam te wijden aan zijn kunst. « Hij moet niet rekenen op aanmoediging vanwege den Staat. De schep- pers zijn het zout der aarde, de trots, de onafhankelijkheid en, dikwijls, de opstand | Dat is de schoonheid van hun zending, en die moeten zij volledig aannemen. De voorbeelden zijn overvloedig onder de vlaam- 138