uitstek sociaal door zijn gemeenschapsgevoel met het volk ; deze zede- lijke schakel tusschen Volk en Kunst werd geen oogenblik verbro- ken. » (©) Hier rijst nu de vraag of van den Oever, die in wezen een subjectivist is, wiens vagelijk anarchisme uit zijn allervroegste periode wellicht mag beschouwd worden als een poging tot verzet zijner groeiende individua- liteit tegen de opslorpende machten van het burgerlijk conventionailsme, in zijn eigen werk wezenlijk een sterk verband met de Vlaamsche tradi- Hie wist te handhaven. Misschien wel in gedeelten van zijn Kempische vertelsels (1905), die door Kloos zeer hoog geprezen werden. Doch te vergeefs hebben we gespeurd naar hetgeen hij zelf noemt een « zedelijk samenvoelen met (zijn) volk » (©) en‚ evenmin kan van zijn proza en zijn poëzie worden beweerd, dat ze vormen «de logische weergave van een ideaal volksverlangen ». (5) Dit zedelijk samenvoelen met zijn volk vinden wij wel in het paar Ainke brochuren, door K. van den Oever gedurende den oorlog gewijd aan de historie der « Vlaamsche Beweging » en het stekelige probleem der « Hollandsch-Belgische toenadering ». Hier weet van den Oever zijn individualism dienstbaar te maken aan de volkszaak ! * x Voor wat den vorm betreft heeft van den Oever, die over een sterk assimilatievermogen beschikt, voortdurend geëvolueerd… De discipel van Van de Woestyne, die het Drievuldig beeld schiep, de volgeling van Poot, de man, die pastikeeren kon in den trant van Bredero, Camphuyzen, Luyken, de in onzen modernen tijd verdoolde Renais- sance-dichter, deed in de laatste maanden expressionistische verzen verschijnen in het tijdschrift Ruimte. Maar in welken uiterlijken vorm van den Oever ook de bewogenheid van zijn innerlijk vastlegde, steeds bleef hij zijn eigen wezen getrouw … En dit wezen is misschien wel, zooals Jan Zeldenthuis het karakteri- seerde in Groot Nederland (®), dit van een « vertwijfelde » die « geloo- vig» door het leven gaat « zonder de vernietigende werking van dit dualisme te beseffen, juist gevend zijn lied, uit dezen dubbelzin geboren. » Lode MONTEYNE (1) « Sociale Kunst» in «Kritische Opstellen» p. 47. (2) « Sociale Kunst» in < Kritische Opstellen » p. 47. (3) December 1919, p. 1368. 6 serait indian