242 DE SCHEEPSTIMMERLIEDEN EN ANDERE VERHALEN. Her GRAF DER CHRISTIN. Dicht bij de Mitidja, in het land der Hadjouten, leefde, vóor zeer vele jaren, een man genaamd Jussuf- ben-Cassem. Zijne vrouw was schoon en zachtzinnig; zijne kinderen waren gezond en braaf. Daar hij een dapper krijger was, achtte hij het eene schande zijne dagen in ledigheid te slijten en toog ten oorloge tegen de christenen. Doch, ondanks zijne onversaagdheid, werd hij gevangen genomen. De christenen voerden hem naar hun land en verkochten hem als slaaf. De meester, welke hem gekocht had, behandelde hem zeer menschelijk. Toch was Jussuf-ben-Cassem ongelukkig. Als hij aan vrouw en kinderen dacht, werd zijne ziel met droefheid vervuld, en konde hij zich niet weerhouden overvloedige tranen le storten. Hij arbeidde gewoonlijk op het veld. Eens, dat hij zich droever en neerslachtiger gevoelde dan gewoon= lijk, zette hij, na zijn werk verricht te hebben, zich onder eenen boom neder en gaf zijne tranen den vrijen loop. « Eilaas! » kloeg hij, « terwijl ik het veld mijns meesters bebouw, ligt het mijne woest en ledig. Wat zal er van mijne vrouw en kinderen geworden zijn? Ben ik dan veroordeeld, om hen nooit meer weer te zien en in het land der ongeloovigen te sterven? »