48 Over de. verfchillende foort en ‘zoo zijfi de ark van NoacH, het gefchal eener bäzuin, de fteek eener naald, de geur eener roos, en de fmaak eener vrucht, voorwerpen der uiterlijke zinnen, enz. a, Het inwendige of zelfgevoel, Hoe wij onder de gewaarwording van vreugde of fmart, van tiefde of haat, met ééa woord, hoe wij onder alles te moede zijn ; wat in onze ziel omgaat, — dit kunnen wij door onze uitwendige zintuigen niet waarnemen ‚ maar gevoelen en ontwaren wij in ons zelven, wânneer wij op onze inwendige gelteldheid acht geven. Het vermogen, om de- zen toeftand en de voorvallende veranderingen in onze ziel op te merken, wordt het inwendige of zelfgevoel geheeten , en alles, wat daardoor kan worden waargenomen, is een voorwerp vau dit inwendige gevoel, — Elke keunis, die wij door de zinnen verkrijgen, roemt men ervaringe as * Getuigenis. Hetgene iemand van zich zelven „ of van andere zaken , als waarachtig verzekert of leeraart, draagt den naam van gee fuigenis. Datgene, wat eóp van zich zelven; of van andere dingen, doof zijne Gezanten, Mozes en de Profeten, jezus en de Apostelen, dan ons geopenbaard heéft, is eene Goddelijke ges zuigenîs , en hetgene eên mensch voor waarheid verhaalt , is eene men/chelijke getuigenis. Door de Taatftè leeren wij weel met zekerheid kennen5 doch bezig houdt, of. het als zoodanig iets befchouwt, waare mede men zich onledig kan houden. Dus neemt mea, bij voorbeeld, datgene, wat men zien, hooren , of voe= len kan, een voorwerp van het gezigt, gehoor af gee woel; wat mem begeert, een voorwerp onzer begeertes en waargan men denkt „ een voorwerp onzer gedachten: