Full text |
Mââr zoo het Wââr is dat de bibliothecaris niet té streng Wèzên ittâg,
hij moet ook niet te toegevend zijn. Hij moet desnoods een boek kunnen
opdringen. Maar hij doe dit dan toch op zulke wijze, dat de lezer het boek
aanvaardt. Hij redeneere met den lezer. Hij voege bij het boek een goed
voord; dit is soms van meer belang dan een aantrekkelijke titelplaat.
Natuurlijk op zulke wijze bibliothecaris te zijn is geen gemakkelijk
baantje. Dat is het trouwens nooit. Maar zoo de boekerij het complement
is van de school, dan lette men er toch op dat de boekerij niet de goede
uitslagen van de school comprometteere.
Er zijn bibliothecarissen die zeker aan den aard der lezing te weinig
belang geven. Het is mij gebeurd dat de bibliothecaris van een boekerij
die ik bezocht mij verzekerde dat het peil der lezing in zijn boekerij aan-
zienlijk verhoogd was. We traden de boekerij binnen, waar het juist uitlee-
ningstijd was. En een jongetje kwam op den bibliothecaris af. Deze vroeg
hem op zijn vriendelijkst: ”Wat zoudt ge willen, manneke?’-’ En het jongetje
antwoordde: ”Den grooten Baekèlandt, Meneere. ’t Is voor vader!” En het
is dan gewoonlijk voor vader niet.
Ik heb niets speciaal tegen den grooten Baekelandt, dat een boek schijnt
te zijn, waarvan de reputatie slechter is dan de inhoud. Maar het feitje
heeft me wel een beetje wantrouwig gestemd tegenover die boekerijen, waar-
van het heet dat het peil der lezing zoo buitengewoon aanzienlijk verhoogt.
Neen, laten we de groote Baekelandt’s weren. Daar zijn er veel.. En
daaf zijn er, die een minder slechten naam hebben, die al even goed mogen
opgeborgen.
Voor de rest is er dan wel middel zulke vormende lezing te vinden, die
den lezer niet afschrikke; er zijn vormende boeken, die niet fataal onopen-
gesneden zullen blijven. De bibliothecaris moet ze vinden. Hij moet zich
documenteeren. Daarvoor zijn' er de tijdschriften, daarvoor z-ijn er de goede
boekhandelaars, daarvoor is er de uitstekende vereaniging die ons hier sa-
men brengt. En daar zal de inspectie van staatswege ook gaarne het hare
toe bijdragen. Ik resumeer: de cijfers leèren ons dat we vooruitgaan wat
het getal betreft. Er zijn elk jaar meer boeken, meer lezers,- meer uit-
leeningen. Onze aandacht moet dus vooral naar de qualiteit gaan. Dus .
goede en uitsluitelijk goede boeken koopen en gaandeweg onze boekerijen
bevrijden van den rommel der eerste jaren. Om deze goede beeken te doen
lezen, zullen we geleidelijk te werk gaan. Een vormend boek is niet nood-
zakelijk een saai boek. We moeten de boeken vinden die het best het nuttige
met het aangename vereenigen. We zijn in ‘een -overgangsperiode, of nog
niet eens. Willen we dat ons volk goed leze, fret moet toch eerst lezen. Het
moet het boek liefkrijgen, het beschouwen als iets ontnisbaars in zijn lev-en.
Zie wat groot belang het heeft dat dit) boek goed weze. Ik heb liever een
volk dat niet leest, dan een volk dat slecht leest. Het onbeduidende boek is
5 |