volk omstuwde hem… Vluchten kon hij blijk- baar niet. Maar de knaap sprong op het schip en dan in de haven… Ieder was een oogenblik als verstomd. — Hij zal verdrinken! klonk het. — Koen, in de boot, wij zullen hem oppik- ken en aan den baljuw overleveren! schreeuwde Hein, de kaailooper, die anders nooit zoo ijve- tig was. — Ja, een boot, een boot! tierde de baljuw. René Melun was een flinke zwemmer en, of- schoon zijn kleeding hem wel hinderde, had hij den overkant reeds bereikt, eer Koen de boot van het schip los gemaakt had. René keek naar de menigte. — Leve Luik! riep hij, en dan verdween hij achter de aarden wallen… Maar nu werd hij plots kalmer, en hij dacht aan zijn moeder, en Jeanne en Denise. Hij moest vluchten, ver van hen... Hij had gisteren wel gevraagd naar Luikerland te mogen gaan. J hans voelde hij, hoe zwaar het hem viel, van de ge- liefden te scheiden. Maar hij kon hier niet lang staan dubben… De baljuw en zijn knechten daalden reeds in de boot en Koen hield de roeiriemen gereed. René vluchtte over de velden. Onderwege perste hij het water uit zijn kleeren. Hij verdook zich dan in bet tiet, dat daar welig groeide. Na