68 Wacht maar : nog ’n beetje na-ggdacht, 'n beetje systeem d'r inge- bracht, en dan zou-die ’t opschrijve. En hòe zou-die 't opstelle ! Niet in allemaal van die mooie gepoelê-êste woorde, van déterminisme, péssimisme, realiteit en andere »ismes« en »teiten«. Nee, op zijn orzjineele manier zou-die ’t doen! Iemand die iets nieuws, iets bui- tengewoons, iets dat de moeite waard is het uitgevonde, die mag zich wat veroorlowe. Vrijheid in denke, vrijheid in stijl. De heele wereld wou ie d'r meeterrege! »Wijsheid en on wijsheid van ’n Glimmertjes-maker« zou-die ’tnoeme. »Door Davidje Peereboom Eenig! »Davidjes, ’n echte Jiddenaam. En in z’n eige taal zou ’t geschreven worden, in sprééktaal : «’t Leve begint me de keel uit te hange... me biertje... nee, me pintje garste smaakt me niet meer. Kwast en diergelijke vuiligheid heb 'k allang afgezwore. Ja, wie drinkt d'r tegenwoordig nog van dat slappe goedje! Dat laat Davidje over an ouwe-hoere, mannelijk of van t zwakke geslacht, die deugzaam wille blijven. Attenoi! voor wat mot ’n mensch deugzaam zijn?? Zit daar soms mazzel an? Wat ís deugd? Kan-je dat ete? Of drinke? Verschaft dat je soms lol? Waarom prakkizeer je er dan over? Om ’n belooning te krijge? God zal me liefhebbe,...van wie? vraag ’k me maar af. IEESNene n heel leve lang ontberinge op voor de oordeelsdag? En as On- zelieveheer je nou ’s fergeet? Die ouwe het zooveel aan z’n hoofd, Enhsmalvops are ANEnmashikmnou sper toeval te diep in t glaassie het gekeke, op die: »dag der dage«, of hij het vergete, de bezuine weg te sluite, en Gabriël, voorzitter van de Engelebond, die roept: «Blaze!» Dan komt de oordeelsdag (zetter : denk d'r om: je achterste kieze na vore, als je ’n Hoofletter drukt) en de ouwe heer (niet te verwarre met »De ouwe mang, uitvinder van t eet- en neemrecht) die is dan afwezig, »absent« zooals ze an de Akademie (die kweekplaats van schoolsche domheids-begeerte, of wijsheids-afschuw) zoue zegge. En dan zou je je ’n heel mensche- leve lang alle genot ontzegd hebbe voor niks? Davidje Peereboom, in z'n onnoozelheid, (ochenebbiesj hij is zoo dom, mijn schaap !) meent, dat we diergelijke deugdzaamheid met haar en huid kunne overlate an de wijze mensche die zich thuisvoele in de monnekspij. Voor de arbeider in ’t algemeen, en voor de glimmertjesmaker in # biezonder is ’t niks angelegd«... Zie, dat zou me wat worden ! ’n streng logisch, satiriek betoog in Volkstaal. En as ’t dan bekend werd, dan zoue d'r in de heele wereld stemme opgaan over »die kranige Diamantbewerker, die onder t eentonig draaie van ze schijf, den moed had gehad, zich nog met wijsbegcerte op te houden, en z’n werkelijk geniale ideeën in zn eigenaardig, welluidend dialekt, zoo rijk aan sarkastische beeldspraak, heeft geuit. Hij heeft de wereld daarmee de dubbele dienst beweze: haar te toonen, welke schatten de taal van dat schilderachtig