Hanna. »Veel plezier vanavond, kind.… Hé, she verghet uw bier oit te drienke. Sue noumtocht Maar Levie was ’t tooneel al opgebolderd. _ Kom, Han! neem nou geen »roerende afscheid. Je zult Madame nog wel ’s zien.” — ’k Kom! ongedûuldigerd! | Met ’n vriendelijk knikje groette ze den tooneelmeester, die met n vervaarlijken knuppel heen en weer liep. In de mannen-foyer zaten eenige rood-geschminkten, met strakke rimpel-tronies, en allen stonden op, en probeerden d'r toe te lachen met d’r hulpeloos- stijve grien-smoelen. Buigend genadig links en rechts, 'n gevierd koninginnetje, stapte ze haastig door ’t groepje bewonderaars, met hun vuurrooie lippen en somber-diepe oogholten in ’t valsch- doffe roze. Beneden gaf Levie den koffer bij den portier af, en toen bestapten ze samen ‘t pleintje. De lage huisjes werden half belicht door de lantarens, maar het middenvlak lag geheel in schaduw. Somber- onzeker wandelden er groepjes schouwburg-gangers, die 1 luchtje gingen scheppen ín de pauze. Levie wilde Hannas arm nemen, maar ze trok ’'m driftig terug. Wat is dat Hanna! wat heb ’k nu aan de hand? Krijg ‘k de poot niet? Ze bleef zwijgen. Hij keek d'r aan. D'r gezicht stond strak. ’t Neusje was opgetrokken. En ze straalde kilte uit. — Kom Hanna-lief, zal ’k je sakkosjke ') ’s dragen? Kan Levie je wat ontlasten ? — Merci. Weer keek-ie ’r aan, onthutst, beangst. Door z'n warme liefde- voelen iijzigde d'r strakke onwelwillendheid. D'r oogen knipperden, ze stapte haastig. Ze was nerveus en ‘n bange inspannings-avond stond Levie te wachten... Stil stapten ze 'n poosje naast elkaar voort, langs de schemerige kroegjes en de vuile voddenhuizen van de rui. In de morsig-hobbelige dwarsstraatjes stonden de menschen benauwd saamgeschoold voor d'r deuren, vormden sombere angstgroepjes en ze wasemden 'n atmosfeer vol zwaarmoedigheid uit, als beraadslaagden ze rillend over ’n naderend gevaar. Hun monden praatten zonder geluid in de lauw-doffe steegjes. Onbeweeglijk doemden hun lijven uit 't rouw-volle broei-fond op... Even zichtbaar van dof òp-smokend lijf, zaten onzekere mannen schrijlings op wit-schimmige stoelen, hoofd tegen leuning, te luibakken. Zomer-avond broei-hette had al ’t leven tusschen de krotten gesmoord. De menschen stonden er willoos als poppen, en wachtten. 1 Valiesje.