de erkende vrije bibliotheken zich bevindend op haar grondgebied (buiten alle wettelijke voorschriften om) tot nieuwe gedachtewisselingen aanleiding gaat geven. Tot nog toe volgden feiten en positieve pleidooien in het voordeel van een nieuw bibliotheek-type elkaar nooit zo snel op. Het is ook daarom, dat de Hoge Raad besloot tot het organiseren van een internationaal colloquium, bestemd voor de hoogste instanties en het publiek, en waar de stemmen van Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Nederland, Tsjecho-Slovakije gehoord zullen worden, niet in abstracte, opdat uit de opvattingen en de verwezenlijkingen! dat vooral ! — „le moyen terme” zou op te halen zijn die België, met gezag, moge inspireren. Voor dit initiatief werd al vast de medewerking verworven van de „Nationale Raad voor het wetenschapsbeleid”, want de aangelegenheden der bi- bliotheek, der Openbare bibliotheek zijn niet enkel der Volksopvoeding, zij behoren tot de meest diverse terreinen en daarom gaat het colloquium door onder het Voorzitterschap van de Hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, als hoogste ambte- naar in het land, wat an sich de samenhorigheid van alle bibliotheken moet symboliseren. Dat is een enorme winst sedert 1921. 1. Ons uitgangspunt was, in 1920 !, structurering. Het blijft dat en moet het blijven. Al wat men ondernemen wil, moet hierin zijn premisse hebben zitten. Of men wil of niet. Het is een nationaal belang, waarbij naar Coens’ voorschrift „de cost voor de baet moet uytgaen”, terwijl anderszins de weg moet gekozen worden die voor de toekomst het veiligst blijkt, namelijk door het bestuursorganisme, dat de meeste continuïteits- waarborgen aanbiedt, zijnde de gemeente, in de eerste plaats bindend de opdracht toe te vertrouwen die haar per definitie toevalt, aldus rectificerend wat de wetgever van 1921 ! het is gebleken - te elfder ure verkeerd zag. Deze oplossing is trouwens de meest-logische, omdat de werking van het lectuurcentrum met herberging van alle kultuuractiviteiten door de aard van de prestaties en hun omvang niet meer locaal gebonden blijft. De evolutie ligt in de lijn van de groepering, niet in deze van sectionnè- ring., 2. Zal in de eerste maanden dus heel wat te doen moeten zijn om de vestiging en de financering van de zo lang verbeide lectuurcentra, dan mogen de openbare bibliotheken erkend bi] de wet van 1921, niet in de waan gebracht worden door boze intenties, dat 21jl- met al hun verdiensten en bewezen diensten 1 voorbij worden gezien of koudweg opgeofferd gaan worden. Hun statuut blijft onaangetast. Meer nog : zij zullen nadien beter bedacht worden, terwijl de op te richten (of reeds bestaande centra) hun directe steun en actieve medewerking moeten verlenen bij de intensifiëring van het boekverkeer van de zogezegde „kleintjes”, welke ook het karakter van de vragende bibliotheken zij. Dat is toch zeer duidelijk. 3. Het opmaken van een kaart over het bestaande bibliotheekpotentieel (moderne fondsen, dito referentiebronnen en dito periodiekentafels) blijft een dringende nood- zaak. Hierbij moeten de gemeenten afgebeeld staan als demografische, culturele, artis- tieke, sociale, intellectuele (= pedagogische), economische, industriële centra ten einde daaruit af te leiden tot welke graad en gestalte het organisme zal behoren, dat de open- bare lectuurservice in al zijn verscheidenheden zal vertegenwoordigen, onafgezien het reeds bestaande bibliotheconomische potentieel van deze gemeenten (b.v. bestaande erkende bibliotheken, regime 1921 ; historisch-wetenschappelijke stadsbibliotheken - al of niet gemoderniseerd E-, speciale bibliotheken, bibliotheken met universitair karakter, bibliotheken van seculiere aard). Om tot deze sleutelkaart te komen is het aangewezen onmiddellijk over te gaan tot een plaatselijk - onder centrale controle staande — enquête, dieB- voor haar uitgangspunt — steunen kan op J. van Hove’s Répertoire des organismes de documentation en Belgique (1947). 17