IN T BLAUWE SCHAAP. V De koffie was opgeschonken, de witporceleinen tas- kens stonden met melk- en suikerpot op de tafel, toen Geertje op den inval kwam haren Geert met eene ver- snapering te verrassen, waarop hij bijzonder gesteld was. Zij wilde namelijk hem bij de koffie op krenten- brood onthalen. Zij verzocht hem derhalve een oogen- blikje alleen te blijven en wipte naar beneden, om in den winkel van Mie Veerlemans van dat brood te gaan koopen. Alleen gebleven, dacht Geert, onder het rooken, over het geluk na, dat het zijne zou wezen, als hij eenmaal met Geertje in den echt zou vereenigd zijn en een eigen tehuis hebben. Wat een engeltje van een-vrouwken zou hij aan haar hebben! Zoo wijs, zoo verstandig, zoo lief, en daarbij zoo naarstig en orde- lievend, was geen ander meisje vele mijlen in de ronde. Geenen voet verzette zij des zondags zonder hem, eens dat zij naar de kerk was geweest; en in de week was zij, men mocht komen, wanneer men wilde, altoos aan den arbeid. Daarbij wist zij haar klein huishouden zoo handig te beredderen !… Met hoeveel zorg was niet alles op haar kamertje gepoetst en geschikt. Geen stoel, die niet op zijne plaats stond; geen stukje huis- raad, waarop een vlekje kleefde. ja, zij zou eene parel van een huismoedertje, en hij de vergenoegdste der echtgenooten wezen. En men zou gewild hebben, dat hij van haar scheidde, dat hij soldaat wierd voor eene Ze: