95 Maar niet enkel dat, de mensen, de zwaan en de vijver, [had ik lief, Ook de getijden. Hij die begrijpt de schoonheid van de wisselende gang Der getijden, zal zijn leven lang Gelukkig zijn. Nu weer heb ik al de mensen lief, Zij die voorbij zijn ; ik ging Ze te gemoet in mijn herinnering, — Zij die naast me zijn, Zij die haast komen moeten. Ik heb ze allen lief, omdat ik nu één liefde ken, Waarin de liefde voor de anderen zijn oorsprong vindt. Hij, die bemindt, Kan niet meer haten, Maar al de mensen, ter wille van zijn liefde, In zijn liefde sluiten.