20 plakt: »Geachte Medeburgers! Leven en laten leven is onze leus. In plaats van uwe inkoopen bij Joodsche kapitalisten tedoen, begunstigt de klein’ winkeliers, diereeds zooveel onder de mededinging van vreemde geldmannen geleden hebben. De Vrije Nering doen- ders«. »D’n Tietz« is ’nen Jood, ziet u. Oh, Hanna hield zooveel van Joden. Als ze heel vriendelijk voor Levie wilde zijn, zei ze altijd »Joodje« tegen’men dan zei hij »Ghoië«. Jà, Hanna kende ook al, wacht hoe noemt ’m dat... »Yid-dis«... Lena moest lachen om de grappige onbeholpenheid waarmee ze d'r Vlaamsche lippen tot de vreemde woorden plooide. Ja, zulle, als ze ooit van Levie Af mocht gaan, zou ze toch altijd weer ’n Jood willen. Had ze dan scheidingsplannen? Neeë, ze admireerde 'm, maar hij was nog zoo jonk, en hij zat altijd in de boeken. Dat werd soms ambêtânt. *) Lèéna voelde dat er op eens iets wech was tusschen Hanna en haar, ze dorst d'r niet aanzien, en iets als ’n spinrag griezelde langs d'r borst... Nee, nee, ging Hanna ijverig voort, hoe kost Madam zoo iets denken, ze zag 'm veel te gheire, en hij had d'r ook sterk lief. Joden hebben immers altijd hartstochtelijk lief? Leentje lachte weer even, bitter, met in d’r oogen blik naar binnen... Nee zulle, alles wat ze wist had ze aan hem te danken. — Zie, diejen vengt daar, met dat bord van de neringdoeners, die was ennigte weken geleden nog Gazetdrager van de Partij. Had Madam ‘m niet ge- kend? »D'n Zwarte« werd-ie genoemd. Zòò, làzen ze ’t partij-blad niet? Nu ja, die berichtjes van die »madeliefkes van de water- kant« of zoo iets, dat was waar, die stonden er dikwels in, maar men moest ook ’s in aanmerking nemen, dat ’t toch maar 'n ge- wone werkjonge was, die alles opstelde. Levie zei altijd, dat zijn artikels beter, veel harmonischer opgesteld waren, als die van den Schoolmeester Duwallon. Die waren altijd half Fransch. En nou moest Lena toch ook niet vergeten, dat ’t volstrekt noodig was, 'n gedeelte van ’tdagblad met zulke kleinigheden te vullen. In de meeste huisgezinnen was de vrouw nog streng katholiek, en als d'r niet zoo ‘teen en ânder naar die heuren ghoesting in stond, betaalde ze niet, en de man vervreemdde van de Bant NEee: t was heelemaal geen kunst op alles te schelden, als men van n zaak niet goed op de hoogte was. Kom, nu eens naar binnen! Ze traden in ’tkolossale Warenhuis. In de breede doorgangen tusschen de toonbanken, verdrongen zich honderden menschen. t Leek ’n stad met donker krioelende straten. De groote ruimte was van paarsige booglampen schitterend doorlicht. Statige trap- pen voerden naar hoogere verdiepingen, liften zweef-stegen of 1) Vervelend.