36 Oder de werjchillendt foort men duidelijke nroet bezitten , om fcheid der dingen te kunnen danwijze zelve aan’ andeten te verklaren en te leeren. Ki 4. Dat gij, u zelven willende Eet of gij daarvan een duïdelijk denkbeeld hebt, fle: hts behoeft te vragen: „, Weet ik ook, hint aant „> Zich deze zaak van gene en_van alle- overis 2» gen „ die daarvoor zouden kunnen worde >, aangezien, onderfcheidt? Bij voorbeeld: kan ss Ik hetonderfcheid duidelijk aanwijzen , het geen aa er tusfchen voorg sewend en natuurlijk berouw, 5, tusfchen paarzaamheid en gierigheid plaats 5 heeft? enz De kilderén nu, die bij ú ter fchole komen, hebben van fommige zaken, welker kennis voor hun noodig en nuttig is, reeds eenig, doch van veler nog volftrekt geen denkbeeld, De denk= beelden „ “die zij reeds bezitten, zijn of valfche, of zeer duistere , verwarde of onw okomene. De valfche bégrippen of gevoelens, weike , of te= genwoordig „ voor hun fehadelijk zijn, of dit in het vervolg. zouden kunnen worden , moet gij hen zoo dra mogelijk ontnemen. Bij voorbeeld: dat eop vertoornd is, wanneer het dondert; dat de zoogenoemde dwaallichten fpoken zijn; dat fraartftarren en noorderlicht als voorboden van aannaderende rampen moeten befchouwe l, en de nachtmerries , zoo als men ze noemt, voor Ten werhekfen moeten gehouden worden, en derge= lijke fchadelijke wanbegrippen meer. — De duis- tere denkbeelden van zaken, waarvan de kennis voor uwe fcholieren noodig of nuttig is, moe- tem opgehelderd, de verwarde duidelijk, en -de gebrekkige volkomen gemaakt worden, en hier- toe moet gij de drie volgende zaken in acht ne