16 Over. den post eens Schoolleeraars. Ik ben Schoolleeraar ; dat is: aan mij is de bewaring van den tempel der deugd, in de har- ten der kinderen gefticht, toevertrouwd. Ik moet dus zorg dragen, dat deze door niets ver= ontreinigd worde; dat het zaad der deugd, dat in de harten mijner jeugdige kweekelingen vere borgen ligt, niet verftikke, maar zich, zonder nadeel voor hen zelven, ontwikkele , en zonder verhindering groeïije, bloetje en rijp worde voor eene eindelooze „ gelukkige eeuwigheid. Hoe deugdzaam „ hoe rein van zeden moet ik nu zelf niet zijn, om dezen tempel der deugd, in de harten der kinderen, in deszelfs oorfpronkes lijke zuiverheid te bewaren! Ik ben Schoollseraar , eindelijk; dat wil zeg- gen: ik moet, overeenkomftig mijnen post en belofte, de leidsman en reisgenoot zijn van vee le jonge lieden, op den gevaarlijken togt naar hun eigenlijk vaderland hier boven. Ik moet hen den naasten en zekerften weg ten hemel wijzen, en hen door mijn voorbeeld en mijne lesfen lust en moed inboezemen , om met mij in weerwil van alle bindernisfen , onvermoeid en flandvastig op denzelven voort te (treven tot den einde toe. — Wee mij, derhalve, wanneer ik een blinde leidsman ben, en dubbel wee! indien jk immer der jeugd ten verleider worde! Vatten wij nu alle$, wat wij tot hiertoe , ome trent den post eens Schoolleeraars , gezegd heb= ben, te zamen, dan zult gij, mijne vrienden! toeftemmen , dat dezelve een der eerwaardigfte en gewigugtte is, die immer op aarde beftond. Im- mers, Sú zijt, zoo als wij zagen, onderwijzers in nuttige waarheden, van wijsheid en deugd plaatsbekleeders van vele ouders; verzorgers pe 6